$ft tcis doot Jtedoüand.
No. 13
VRIJDAG 25 AUGUSTUS 1933
405
trillend op. Hij had al dagen geraasd. Nu kookte
hij over.
„Dat hou ik niet langer uit 1" riep hij, met een
bevenden vinger naar nicht Corry wijzend. „Ik
verdraag 't niet langer, versta je Je maakt me
dol 1 Snuf Snuf 1 Snuf Als je 't niet laat, dan
dan vermóórd ik je I"
Hij duwde zijn stoel met zooveel geweld achter
uit, dat die omviel, en liep de kamer uit. Gonda
volgde hem.
„Rob 1 Kom toch afeten 1"
Halverwege de trap boog hij zich over de leuning.
„Bah Ik ga naar bed 1"
Een picknick is een uitje, waarbij men al héél
slecht gesnuif kan hebben. Een picknick is alleen
door te komen, als iedereen erg luchtig en vroolijk is.
En dit was het gezelschap Spencer-Winters lang
niet. Er was veel gedierte de jam smaakte naar
kaarsvetmevrouw Spencer vond een slak in haar
slaatje, nadat de anderen, zonder kijken, al groote
happen genomen hadden. Maar vooral nicht
Corry was er, met twee mantels over elkaar, en zij
snoof onophoudelijk. Dit deed de maat overloopen.
Winters zat naar haar te loeren, en hij werd zich
bewust, dat hij nog nooit van zijn leven iemand
zóó had gehaat. Nooit. Er waren natuurlijk men-
schen, die hij niet goed uit kon staan maar afkeer
was nog heel iets anders dan haat.
Hij haatte nicht Corry diep en krachtig. Hij
verfoeide haar. Of hij moest haar kwijt, óf hij werd
stapelgek.
Zij was oud, maar taai kon nog jaren mee.
En zoolang ze leefde, raakte hij haar niet kwijt.
Vast niet. Wie nam nu zoo iemand in huis, als er
geen dik geld achter zat
Het menschje stond op en verklaarde, dat zij
ging wandelen had er soms iemand zin, om mee
te gaan Niemand zei iets. Zij lagen liever in 't
gras, met een zakdoek over hun gezicht.
Er mompelde iemand een waarschuwing „Kom
maar niet te dicht bij den rand van den kalkput.
Die is hier en daar onderuit gegraven zou wel
eens in kunnen storten."
De oude dame bedankte -ze zou oppassen.
Winters keek haar smalle figuurtje na, tot het
achter een golving van den grond verdween. Glipte
ze maar over 't kantje Dan maakte ze een aardi-
gen duikel wel 'n meter of honderd.
De anderen waren aan 't snorken. Winters keek
voorzichtig rond, kwam zacht overeind en sloop
weg, in de richting, die de oude vrijster had inge
slagen. Niemand zag hem gaan.
Toen hij terugkwam, was hij rood in zijn gezicht,
en buiten adem. Hij liet zich behoedzaam op den
grond neerzakken, en bette zijn groote roode ge
zicht met een zijden zakdoekje. Een paar seconden
later snorkte hij even hard als de rest.
Het duurde uren, vóór zij nicht Corry misten.
Zij werd gevonden op den bodem van de groeve,
languit liggend in een griezelige houding, een
slap, vormeloos ding.
Haar dood werd toegeschreven aan een ongeluk,
en de familie ontving van alle kanten betuigingen
van medelijden. Niemand dacht er aan, Winters
te betichten van eenige schuld.
Zoo zag je weer, waar een mensch toe komen
kon, als hij geprikkeld werd; en hoe gemakkelijk
zooiets ging, zonder risico. Een -flink duwtje en
z'j ging er over, met snufneus en al.
Binnen korten tijd vergaten de Winters het onge
lukkige vrouwtje geheel. Drie weken lang genoten
zij een vreedzaam geluk.
Toen, op een avond, sloeg Winters zijn oogen
op van zijn krant, en hij keek zijn vrouw scherp
aan. Haar hoofd was over haar verstelwerk gebo
gen, en zij keek niet op. Hij zag de kamer rond
met een eigenaardige uitdrukking op zijn breede
roode gezicht, toen sloeg hij zijn blik weer naar zijn
krant, schouderophalend. Gek toch, een mensch
z'n verbeelding, dacht hij. Hij had kunnen zweren,
dat hij had hooren snuiven snuf snuf
Daar was het weer I
De regels drukletters vervaagden voor zijn oogen,
en hij keek steelsgewijs om zijn krant heen naar zijn
vrouw. Ze zat nog kalm te verstellen. Zij had klaar
blijkelijk niets gehoord.
Schoonen van het Drentsche land.
Vreemd Vreemd Er was haast niet meer te
twijfelen hij hoorde het voor den derden keer,
net bij zijn elleboog. Maar er was daar niemand,
absoluut niemand.
Hij ontmoette den blik van zijn vrouw.
Is er iets, schat vroeg zij.
„Wat zou er zijn zei hij knorrig.
Met veel geritsel van papier richtte hij een
beschermend schild op tegen verdere ondervraging.
Maar toen hij even later achter zijn krant vandaan
keek, zag hij, dat zij naar hem zat te kijken, met
een vragend-verwonderden blik. Toen hun blikken
elkaar ontmoetten, deden zij beiden snel, alsof
zij het ontzettend druk hadden met lezen en naaien.
Opeens schrok Winters. Nu was het zéker, dat
geluid, vlak achter hem. Hij had al den moed
noodig, waarover hij beschikken kon, om langzaam
het hoofd om te draaienmaar er was nie
mand hij had wel geweten, dat er niemand zijn
zou
Winters ontwikkelde de eigenaardige gewoonte,
om plotseling over zijn schouder heen te kijken,
alsof hij dacht, iemand te kunnen betrappen,
die op 't punt stond, achter in zijn nek „boe" te
zeggen. Hij droeg het hoofd een beetje schuin,
zoodat hij met een heel kort draaitje achter zich
kon kijken. Hij werd schuw en heimelijk in zijn
bewegingen. De menschen op straat keken hem
een beetje raar aan.
Hij was zoo veranderd, dat zijn vrouw er bijna
zenuwziek van werd. Het was ijselijk vermoeiend,
met een man te leven, die bijna uit zijn vel sprong,
als er geniest werd. En die gewoonte van hem,
om naar iets te luisteren, nu eens bij zijn elleboog,
dan weer bij zijn oor, of achter in zijn nek, of in
een hoek van de kamer zij griezelde er van.
Zij hoorde het snuiven nooit, hoewel het met
den dag veelvuldiger en duidelijker werd. Alleen
Winters hoorde het. Het liet hem geen rust.
Het hield hem wakker tot diep in den nacht,
en als hij naar 't kantoor ging, doodmoe, ging het
met hem mee, bij zijn elleboog.
Hij had al spoedig begrepen, wat er gebeurde.
De vrouw, die hij vermoord had, was tenger en
zwak geweest, niet veel meer dan een schim.
Ze was te nietig, om uit spoken te gaan maar haar
gesnuif, het overheerschende, éénig krachtige in
haar, had den dood overleefd, om het leven
afgrijselijk te maken voor den moordenaar.
Nu dat gesnuif los was van het uitgedroogde
lichaam van het oude vrouwtje, scheen het nog
krachtiger en dieper te worden. Het spotte met
hem, het hoonde hem in 't oor, het sarde en trei
terde bij zijn elleboog, het lachte hem uit, tot hij
ongeveer waanzinnig was.
Dat hield hij zoo niet uit. Op een bleeken ochtend
liet hij zich het bed uit glijden, en terwijl Gonda
nog vast sliep, verliet hij het huis, met een hand
koffer, volgepropt met hemden en sokken en
boorden.
Maar ontsnappen bleek niet mogelijk. Het
gesnuif wachtte, tot hij in een derde-klas-coupé
zat van een trein naar het noorden, vóór het hem
tergend bewust maakte het is, er nog. Het maakte
zijn voorhoofd nat, zijn oogen wild, zijn over
spannen zenuwen pijnlijk van schrijning.
Hij stapte aan het eerstvolgende station uit,
gaf zijn koffer in bewaring, en ging wanhopig
de stad in. Hij ging den heelen dag het eene café
in, het andere uit, ongelukkig, huiverend een
ongezellige klant. Toen er geen café's meer open
waren, dwaalde hij de straten door, met het spook
als een trouwen hond achter zijn hielen.
Hij liep den heelen nachf^door, met gebogen
hoofd en wanhoop in zijn oogen. Een politie
agent, die hem tegen den dageraad vond, nam hem
mee, zekerheidshalve.
Zelfs tot in de cel op het politie-bureau volgde
hem het spook in een donkeren hoek zat het
sarrend te snuiven. Hij schreeuwde zoo dolzinnig,
dat een agent verschrikt naar de cel toe kwam
hollen.
- „Ik heb haar vermoord Ik heb haar vermoord 1"
schreeuwde Winters met erbarmelijk geluid. „Ik
wil bekennen, ik wil alles vertellen, als dèt me
maar met rust laat."
De volle rechtszaalde strenge gezichten van
de rechters de felle oogen van den officier van
justitiede koude oogen van den griffierde
schreiende oogen van zijn vrouween lap zwarte
zij een korte wandeling in den vroegen morgen
de zachte woorden van den aalmoezenier zelfs
de zwaaiende strop waren als beelden in een droom
voor Robert Winters.
De beul stroopte zijn mouwen en broekspijpen
op en trok een kap over zijn gezicht voor het
laatst verloor hij den blauwen hemel uit het gezicht.
De lus werd om zijn hals gelegd.
Hij hoorde snuf-snuf, luid en triomfantelijk,
vlak achter zich, en opeens begreep hij, dat het
hem op zou wachtendaar waar hij heen
ging als de plank wegzonk. Wanhopig begon hij
te schoppen en te worstelen en te schreeuwen
De elleboog van zijn vrouw raakte hem tegen
de ribben, en de stem van zijn vrouw zei hem in
't oor „Wat is er dan toch Je maakt de buren
wakkert Je maakt me een drukteNacht
merrie zeker
Winters kwam opzitten. Hij dreef van het koude
zweet, en de ijzige vingers van den doodsangst
knelden nog om zijn hart.
„Ja, nachtmerrie," zei hij werktuiglijk.
Hij herinnerde zich alles weerzijn ergernis
den heelen dagzijn laatste woorden, voor hij
naar bed ging: „Ik zal je vermoorden het koude
vleësch, augurken, komkommerhet heele
souper, vlak voordat hij ging slapen.
Hij sprong het bed uit, liep op zijn bloote voeten
de kamer uit en klopte op een deur aan den over
kant van de gang.
„Wie is daar vroeg verschrikt de stem van
nicht Corry. „Wat is er?"
Een angstig inzuigen der neusvleugels vergezelde
de vraag.
„Nee, niets," zei Winters dankbaar, ,,'t Is in
orde ik wou je alleen maar even hooren
snuiven I"