No. 13
VRIJDAG 25
AUGUSTUS 1933
413
Toen zij het groote, eenzame huis bereikten, voelde het meisje zich bijna
bevroren het kostte haar moeite, uit het wagentje te komen.
Oswald Heath betaalde den boer en hielp toen Agnes verder, naar het
huis. Het kostte hun eenige moeite, op de been te blijven, zoo krachtig was de
snerpende wind die dreigde hen iedere minuut met een onvrijwillige afdaling
langs den heuvel, dien zij zoojuist bestegen hadden.
Zoodra de groote deur openging, nadat hij gebeld had, stapte Heath de
hall in, zijn gezellin meetrekkend.
„Wilt u de juffrouw even zeggen, dat Oswald Heath er is sprak hij tot
de forsche vrouw, die hem had binnengelaten.
„Ja, meneer u wordt verwacht maar de dame niet."
„Dat weet ik," sprak het meisje aanstonds. „Ik wou mijn moeder komen
bezoeken, mevrouw Delmont. Als u de boodschap van dezen heer hebt over
gebracht, wilt u haar dan zeggen, dat ik er ben
De vrouw, tegen wie zij gesproken had, schudde langzaam het hoofd.
„Er is hier niemand, die zoo heet, juffrouw."
„Maar datdat moet wel 1" riep het meisje uit, met verbleekende
lippen. „Zij is al een jaar huishoudster bij juffrouw Heath 1"
„Ik heb nooit van haar gehoord. U zult u wel vergissen. Ik ben hier huis
houdster."
„U Groote hemel 1 Waar is mijn moeder dan
„Spijt me wel, juffrouw, maar dat weet ik ook niet. Ik heb nog nooit
van een mevrouw Delmont gehoord."
„Maar de dienstboden die zullen haar toch wel kennen
Weer dat ontmoedigende hoofdschudden.
„Dat zal niet, juffrouw. Er is maar één meisje, behalve mij we zijn
hier pas veertien dagen, en we kennen niemand in Boxmorton."
Deze antwoorden deden het meisje huiveren, zooals de kou en de wind
het niet gekund hadden, en de oogen, waarmee zij nu haar medereiziger
aankeek, stonden vol onuitsprekelijken angst.
Zij probeerde te spreken, maar haar zwakke geluid ging verloren in het
geraas van den wind, die om het huis gierde en rukte, alsof er een bende furies
was losgebroken.
„Wat een weer 1" zei de huishoudster. „Ik voel 't tochten in mijn schoenen,
't Lijkt wel, of 't heele huis weg moet waaien. Ik zal in ieder geval tegen juf
frouw Heath zeggen, dat u er bent."
Zij repte zich wegmet kalme vastberadenheid begon de jonge man
het meisje uit haar besneeuwden mantel te helpen.
„Nee, probeert u maar niet tegen te stribbelen," zei hij, met een tikje
boosheid in zijn stem. „-U kunt niet terug met zulk weer."
„Maar ik heb geen recht..juffrouw Heath
hoeft zich niets van mij aan te trekken 1"
„U vergist u," was het kalme antwoord.
„Een meisje, dat er zoo vóór staat als u op 't
oogenblik, heeft op iedereen recht. Als mijn tante
geen monster van wreedheid is, zal zij er niet
aan denken, u in zulk weer buiten de deur te
zetten."
„Toch moet u zich niet verbeelden, dat
Ellerslie een tehuis is voor rondtrekkende jonge
dames," riep een zonderlinge stem.
Tegelijkertijd keerden zij zich om, terwijl
zij, die gesproken had, uit de aangrenzende
kamer te voorschijn kwam.
Het was een gebogen oud vrouwtje, tot aan
de kin gehuld in 'n eigenaardig wollen kleeding-
stuk de handen, waaraan zij wanten droeg,
sloten zich om den knop van een dikken stok.
Onwillig, grauw haar hing haar om het voor
hoofd haar huid was donker, en haar oogen
gingen schuil achter een bruinen bril.
In totaal was haar voorkomen allesbehalve
innemend maar het zonderlingste van alles
was haar stem. Dje was heesch, met een neus
klank, waar nu en dan een merkwaardig zacht
en helder geluid doorheen kwam.
Een groote, donkere man van omstreeks
dertig kwam achter haar aan de hall in, en
keek nu op vrijmoedige manier het angstige
meisje aan.
Kort vertelde Oswald Heath, hoe hij met
juffrouw Delmont had kennis gemaakt, en wat
uitvoeriger sprak hij over de pijnlijke spanning,
die zij had moeten doormaken, sinds zij den
laatsten brief van haar moeder ontvangen had.
Hij eindigde met een verzoek:
„U zult haar uit de onzekerheid helpen,
nietwaar, juffrouw Heath en haar zeggen,
waarom u 't noodig hebt gevonden, een nieuwe
huishoudster aan te nemen De jonge dame is
ziek van angst, zooals u ziet."
„Dan is 't maar het beste, dat zij aan
stonds het ergste weet. Margaret Delmont is
dood."
„Dood
Het arme meisje wankelde onder dien
zwaren lastgeen oogenblik had zij aan zulk
een mogelijkheid gedacht.
„Dat had u haar niet zoo onverwachts moeten zeggen," riep de donkere
man, die met de oude dame was meegekomen.
Toen zette hij een stoel voor Agnes neer, en op een toon, waarin eenig
gezag scheen te klinken, ging hij voort: „Vertelt u haar de bijzonderheden
maar liever morgenochtend, juffrouw Heath. Het arme kind heeft voor van
avond al slecht nieuws genoeg gehoord. Ik zal Perkins even gaan zeggen, dat
ze nog een kamer klaar maakt. Ah, daar is ze al 1"
Hij ging naar den overkant van de hall en gaf de huishoudster bevelen,
alsof hij heer en meester in huis was.
Heath hoorde hem extra nadruk leggen op de woorden „een flink vuur"
en „iets warms".
Wie was die man Met welk recht was hij hier
Oswald keek, of de oude dame zich iets aantrok van zijn bemoeizucht,
maar uit haar gezicht viel niets op te maken. Ze zei alleen
„Hang je jas en je hoed op, Oswald Heath, dan zal ik je naar je kamer
brengen. We dineeren over een half uur." En toen, tot de huishoudster
„Perkins, neem jij de jonge dame mee en zorg, dat ze wat te eten en te drinken
krijgt. Ik zal haar morgen verder vertellen over haar moeder."
Agnes voelde dien duidelijken wenkzwijgend volgde zij de vrouw. Zij
had trouwens niet kunnen spreken, zoo knellend was het gevoel van smart en
schrik in haar keel.
Klaarblijkelijk werd zij niet weer buiten gezet, in de sneeuw, en dit stemde
haar dankbaar. Het was al meer, dan zij recht had te verwachten.
Oswald Heath stond het verdwijnende tweetal na te kijken met een
gezicht vol bezorgdheid en aarzeling toen, na een tweede uitnoodiging,
volgde hij zijn gastvrouw naar een weelderig vertrek op de eerste verdieping.
Zij bleef nog even op den drempel staan, vóór zij hem alleen liet, en hij
achtte zich verplicht, haar iets vriendelijks te zeggen.
„Het doet mij erg veel pleizier, kennis met u te maken, juffrouw Heath.
Wij zullen goede vrienden met elkaar moeten worden, want u bent alle familie,
die ik heb."
„Ik ben het volkomen met je eens. Denk er om, over een half uur staat het
eten op tafel."
Zij was weg. Nadat hij zich verkleed had, begon hij de kamer te bekijken.
Het was een prachtig vertrek, groot en frisch, met kostbare oude meubels
van satijnhout en muurtapijten, waarvan de levendige kleuren sinds lang
verbleekt waren tot een teere, rustige schoonheid. Een tamelijk oud Belgisch
tapijt, dat zijn voetstappen onhoorbaar maakte, lag op den grond, en er hingen
een paar uitgelezen schilderijen onder andere een fijn vrouwenportret door
Romney.
%mfyezindfieid.