No. 13 VRIJDAG 25 AUGUSTUS 1933 415 Toen hij dacht, dat het half uur wel om zou zijn, verliet hij de kamer en kwam in een soort galerij, die vol schilderijen hing, en waar tal van deuren op uitkwamen. Hij wist heelemaal niet, waar de eetkamer was. Hij had te veel aan Agnes Delmont gedacht, om op te merken, welken weg zijn gastvrouw ging, en had dus zelfs geen vermoeden van de juiste richting. Langzaam, op goed geluk af, liep hij door, tot hij aan een trap kwam. Hij daalde die af en kwam in een hall maar het was niet dezelfde, waar Agnes en hij binnengekomen waren. Deze was veel kleiner, en maar spaarzaam verlicht. Hij begreep, dat hij verkeerd geloopen was en hij stond op het punt terug te gaan, toen hij een mannenstem hoorde, die hem onaangenaam in de ooren klonk. Het was de stem van den man, die zooveel bezorgdheid voor Agnes Delmont aan den dag had gelegd. „Praat maar niet ik wil mijn zin hebben Het meisje blijft hier. Ik wil meer van haar weten. Ik heb nog nooit zoo'n knap gezichtje gezien ik kon mijn oogen niet van haar afhouden." „Je lijkt wel gek Wc kunnen haar hier niet hebben Was het juffrouw Heath, die hem antwoord had gegeven De stem leek de hare, en toch klonk ze anders. „Wees maar niet bang. Als ze je morgenochtend uit wil vragen, ben je eenvoudig niet lekker je kunt haar niet ontvangen, dus ze moet wachten, en dan heb ik gelegenheid, om nader kennis met haar te maken." „Maar Oswald Heath dan Je weet, waarom hij hier is." „O, je zult hem genoeg zien. Daar zal ik wel voor zorgen. Hij heeft een paar punten op me voor, omdat hij haar door de sneeuw hier gebracht heeft. Hij vond haar óók knap dat zag ik zoo." Het vertrek, waaruit de stemmen kwamen, was vlak bij den luisteraar. Oswald was onwillekeurig blijven staan die paar zinnen had hij gehoord, voor hij eigenlijk goed wist, wat hij deed. Toen keerde hij zich om, ging de trap weer op en keerde terug in zijn eigen kamer, waar hij een korte poos peinzend bleef staan. „Wat beteekent dat allemaal-?" vroeg hij zich af. „Wat zijn er hier voor geheimzinnigheden Maar vruchteloos spande hij zijn brein in zijn gedachten gaven hem geen antwoord. II. MYSTERIE Wat beteekenden die woorden: „Je weet, waarvoor Oswald Heath hier is?" Had die zonderlinge oude vrouw, toen zij hem op Ellerslie noodigde, een andere bedoeling gehad, dan alleen om kennis met hem te maken Het begon er in ieder geval op te lijken. En wie was die man, die haar naar zijn hand kon zetten Oswald Heath besloot zijn oogen en ooren goed open te houden en zoo natuurlijk mogelijk te doen, maar niet vertrouwelijk te worden en zich nergens toe te verbinden. Hij was wel eigenaardig terecht gekomen 1 Nog geen uur was hij in huis, en toch was hij al vol vreemde onrust, en hij vertrouwde noch zijn bloed verwante, noch den man die zoo brutaal en onbeschaamd was geweest, zijn oogen op te slaan naar Agnes Delmont. Bij die laatste gedachte kwam er een traag lachje over zijn gezicht. „Als hij gek is, dan ben ik het ook, want ik kan haar lieve gezichtje een voudig niet uit mijn hoofd zetten. Arm klein meisje Nu haar moeder dood is, staat ze totaal alleen op de wereld. Ik ben benieuwd, wat ze doen zal Een scherp klopje trok zijn aandacht, en toen hij zijn deur opendeed, stond hij voor de oude dame. „Ben je klaar?" vroeg zij. „Ik dacht er ineens aan, dat je den weg niet weet in huis." „Ja, dat is zoo." Toen bracht zij hem naar het andere einde van de galerijdaar leidde een breede trap naar de groote hall, waaraan de eetkamer grensde. Toen zij de kamer binnenkwamen, stond de man, die Oswald zooveel stof tot gepeins had gegeven, van zijn stoel op. „Oswald, dit is mijn secretaris, Roland Plashet." Oswald keek den ander met een onderzoekenden blik aan. Erg innemend leèk dat gezicht hem niet, al was het niet onknap, voorzoover dit van de regelmatigheid der gelaatstrekken afhangtmaar de kleine, sluwe oogen flitsten onaangenaam, en op den rechterslaap was er een groot, leelijk lit- teeken. Dus die man was haar secretaris Daardoor werd zijn overmacht over haar nog verdachter. Plashet stak zijn hand uit met een hartelijkheid, die klaarblijkelijk ge veinsd was, en hij maakte een paar opmerkingen over het ongezellige weer. Toen werden de schotels opgediend, en het eerste uur werd er geen geregeld gesprek gevoerd. Den heelen maaltijd door had Oswald het eigenaardige gevoel, dat er op hem gelet werd. Hij wist, dat er achter dien donkeren bril een paar oogen waren, die hem tot in bijzonderheden bestudeerden, en hij vroeg zich af, of hij ooit te weten zou komen, welke meening zij over hem aan 't vormen was. Toen het diner ten einde was, stond de oude dame op ze zei tot haar secretaris, dat zij hem dien avond niet meer noodig zou hebben. Met haar gast begaf zij zich naar een klein, gezellig vertrekje, dat van de grootere kamer was afgescheiden met rood-satijnen gordijnen. Een dienstbode, die er dom uitzag, bracht koffie en verdween toen weer stil. „Nu moet je 't je maar eens makkelijk maken, Oswald en vertel me eens alles over jezelf. We hadden elkaar eigenlijk al veel eerder moeten kennen." Hij zag geen reden, om niet te voldoen aan haar wensch, en deed haar dus het verhaal van zijn weinig bewogen levensloop. Zij vond hem argeloos, luchtig en openhartig, en zij zag niet, dat er in de diepte van zijn lachende blauwe oogen een steeds aangroeiende onrust school. „En je bent niet getrouwd?" zei ze, toen hij uitgesproken was. (Wordt vervolgd) Ofi Wtó ioot Jtedetiand. Samenwerking (Omgeving Oldenzaal)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 29