EEN ENGEL ONDER OORLOGJWRAKKEN door NORMA PATTERIOH „Tut ziens, juffrouw Jenny. Ik hoop maar, dat u gauw terug- ]^q it. We zullen niet weten, hoe we 't hebben, als u er niet bent.'' Hij knikte nadenkend, alsof 't het gewoonste ding van de wereld was, dat zijn verpleegsters vóór 't ontbijt bij hem binnen stormden en hun werk er bij neer gooiden. „En waar wou je naar toe?" Zij maakte een gebaar van droefgeestig verlangen naar een wereld v^n licht en vroolijkheid. „Ik wil weg," zei Jenny nog eens. „rk weet iets." Hij maakte zich een beetje zorg over haar. Er moest iets gebeurd zijn, waardoor de schaal was doorgeslagen. „Ik heb een zuster, die een boerderij heeft. Ze zou erg graag gezelschap hebben, 't Is er nogal afge legen, maar erg mooi. Ga dóórheen. Zij wist het nog niet zoo ineens. „Als 't er maar een beetje vroolijk is. Ik wil ergens zijn, waar de menschen luchtig en blij zijn, en midden in den pudding gaan zitten," zei Jenny met kalme vastberadenheid. H'i bedwong een glimlach. „Dat komt precies uit," zei hij plechtstatig. „Dan moet-je daar nèt zijn." F.o Jenny ging. Peter was de eenige, van wien zij afscheid ging nemen. Naar de kamer van Windy wou zij niet meer. Ze zou er niet tegen kunnen. Als je uit iemands hven moet verdwijnen, is 't maar het beste, dat je opstaat en wegloopt, zonder om te kijken. „Ik ga een poosje weg, Peter." Hij vroeg aanstonds, wat er komen moést „Lang „Och een maandje misschien. Ik weet 't nog niet precies." „Dat wil dus zeggen voorgoed." Jenny dwong zich tot een luchtig lachje. „Dank je voor 't compliment, Peter." „Waarom ga je eigenlijk „Ik heb nog een massa verlof tegoed, en ik ben zoo moe, dat ik haast niet meer voortkan." Er was stilte in de kamer. Toen sprak Peter, aarzelend „Zeg, Jenny, als je terugkomt Er lag een wereld van beteekenis in die woorden. Als hij haar toch maar niet zoo aankeek, dat 't haar hart zoo'n zeer deed I En omdat ze zoo'n medelijden met hem had, en omdat hij zoo lief was, bukte Jenny zich spontaan neer, en kuste Peter op zijn haar. Peter beefde er van. Hij greep haar hand, en drukte die tegen zijn wang. „Zou je niet kunnen beslissen, vóór je weggaat, Jenny En die verraderlijke teederheid, die Jenny's ge brek was, begon snel te praten, vóór Jenny zelf woorden kon vinden. „Ja ehbijna, Peter. Maar als ik terugkom heb ik zekerheid eerlijk I" Zij ging, en Peter was gelukkig, maar haar eigen hart woog zwaar. Zij had geen flauw vèrmoeden, wat haar te wachten stond. Zij had het gevoel, dat zij op een eindpunt toeliep. Jenny legde dus de witte uniform weg en pakte haar koffertje en trok een voorjaarsjurk van verleden jaar aan (die haar te ruim zat, want Jenny was magerder) en zette er een hoedje bij op, ook van ver leden voorjaar, met een veertje. En toen ging ze be daard de steenen trap af zoo'n klein, onooglijk figuurtje van 't vorige jaar en zij belette zichzelf met zorg, om te kijken. Het regende, een zilverig motregentje, en Jenny reed naar het station met Jake, en het veertje ging door de nattigheid slap neerhangen. Maar Jenny's gezicht zette dapper door. KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE. Het weesje Jenny Guest woedt buiten door haar tante opgevoed. Deze komt bij een brand om het leven en het jonge meisje trekt alleen naar de stad. Daar wordt zij ontroerd door het zien van een oorlogs invalide en zij herinnert zich een droom uit vroeger jaren, waarin duizenden verminkte soldaten voorbijschreden Zij slaagt er in haar opleiding tot verpleegster te vol tooien en wordt aangesteld in het vete- ranenhospitaal, waar Dr. Huffy directeur is. Jenny maakt kennis met hem, met de hoofdverpleegster, met Amos, den hos pitaalsoldaat, en met haar zaal 17. Zij gaat spoedig geheel in haar moeilijke taak op. De verminkten bewonderen en vereeren haar Jenny maakt plannen om de Kerst dagen voor de soldaten zoo aangenaam mogelijk te doen zijn. De vrouw van een der verpleegden, Windy, die naar hem toe zou komen, verongelukte, terwijl zij, in strijd met haar belofte, op weg was naar een feest Jenny weet de redactie van een der groote kranten over te halen het bericht niet op te nemen, zoodat Windy gelooft, dat zijn vrouw is verongelukt op weg naar 't hospitaal Kort daarop vraagt een der verminkten haar ten huwelijk Het wordt Jenny te machtigzij vraagt verlof. komt. „Tot ziens, Jak.. Hij stond onhandig te frommelen aan een vierkant pakje, dat hij onder zijn eenen arm had hij wou 't haar geven, aarzelde toen, en stak 't daarna plotseling naar voren, hteilijk verlegen. „Ik eh.... ik.... 't is een klein doosje bonbons.... als u soms trek kreeg voor de lunch." „Wat vind ik dat aardig, Jake." De trein reed met haar weg. Nu kwam ze op een plek, waar ze wist, dat ze het zien kon, in den zilveren regen het hospitaal met zijn vele ramen, en dat ééne raam, met alles, wat Jenny op de wereld dierbaar was. Maar zij wóu niet omkijken. En toen de trein de bocht maakte, aan t laatste puntje, keek zij nog niet om, maar zij hief een hand op in zwijgend afscheid. Harriet Chase, de zuster van dr. Huffy, was een vrouw, wie .men geen leeftijd kon aanzien als de vrouwen van onzen tijd, die er door haar japonnen en haren kunnen uitzien als jonge meisjes tot haar vijfenveertigste jaar toe. Harriet Chase was echter geen vijfenveertig, nog lang niet en zij was ook geen jong meisje. Haar japonnen waren matig van lengte en stijl het bruine haar droeg ze op een prettige manier achterover gekamd, met een losse wrong in haar nek. Haar japonnen waren niet van 't „jeugdige" model der mode, maar toch, wat wóren ze jeugdig Wat wós Harriet jong, met die frisch'heid van haar tred, de stevige, doorschijnende blankheid van haar huid, de vlugge bewegingen van haar hoofd, den helderen klank van haar stem. En zij had zeven kinderen I Allemaal net zoo frisch en fleurig. Dat was me een troepje, dacht Jenny, toen zij haar van den trein haal den, en zij begon aanstonds het gevoel te krijgen, dat zij er bij hoorde. Ja, dót'waren menschen. die in den pudding gingen zitten. Wat had die beste dr. Huffy goed begrepen, wat ze bedoelde. jenny had zich een boerderij anders voorgesteld uitgestrekte vlakten zonder boomen, en daar middenin een kaal huis. Maar deze boerderij stond op een rotsachtige helling, boven een rivier, en zoover het oog maar zien kon was er tuin en boomgaard. Chester Chase had 't riviertje afgedamd, zoodat er een meertje ontstond, dat de groene helling voor zijn huis bespoelde. Er was een stukje strand, en een bad huisje met een douche. Er waren roeibooten, en een motorboot, en rijpaarden. De maaltijden werden meestal buiten gebruikt, onder de boomen, van papieren borden, die na gebruik vroolijk weggekeild werden. Jenny stoeide met de zeven kinderen, en zij hielp Harriet in de huishouding, en zij kaartte met Chester, en zij werd bruin en kreeg harde spieren. Jenny voelde zich niet doodmoe meer. Al vroeg in den morgen ging ze roeien op het meer, 's middags glommen haar rij laarzen over lange buitenwegen, en 's avonds dansten de negen Chases, plus Jenny, op de breede veranda, bij de muziek, die uit een hel verlichte balzaal in de verte kwam. Er was natuurlijk nog steeds een probleem, dat haar gedachten op moesten lossen, maar zij verschoof het maar steeds. Morgen ging ze er over denken, of mis schien volgende week. Maar vandaag wou ze vergeten. De kalender vorderde tot Juni. Op een dag, toen zij onder een boom kousen zat te stoppen met Harriet, zei Jenny, tevreden zuchtend „Ik heb nooit geweten, dat 't leven zóó zijn kon zoo makkelijk en vanzelfsprekend, 't Gaat allemaal zoo glad. En iedereen is hier blij en kwiek, t Is een genot, om met kwieke menschen om te gaan, als je Jenny sprak niet uit. Haar handen vielen in haar schoot, en haar blik ging terug naar 'n laag gebouw, dat aan den voet van een heuvel stond, met 'n zekere heldhaftige waardigheid op z'n ernstig, grauw gezicht.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 12