LO N 1 1 /- /- door William Atcock 436 VRIJDAG 1 SEPTEMBER 1933 No. 14 Nee, je bent niets aardig meer," pruilde Micliaeli. Zij wierp haar donkergekleurd kopje nuttig achterover en wendde haar blik naar de kreek. José keek haar van ter zijde aan. Zij zaten samen aan den oevér van de kreek, die het eiland Revilla Cidego nagenoeg in tweeën verdeelt. Boven hun hoofden ruischten de kronen der koningspalmen, en de katoentuinen vervulden de lucht met geuren van een late rijpheid. „Je kunt klagen," viel José plotseling uit. „Maar je hoeft je niet over mij te beklagen. Het is allemaal de schuld van dien verwenschten Amerikaan. Waarom geeft hij je geen toestemming om te trou wen Heeft hij zelf soms een oogje op je Maar laat hij dan oppassen, begrijp je Zijn stem had een dreigenden klank, die het meisje beven deed. Zij keek den wraakzuchtigen mesties even aan en schudde krachtig het hoofd. „Mister Combacker kijkt me zelfs niet aan, dat weet je ook wel," sprak zij driftig. „Je bent onre delijk jaloersch en dat vergalt me eiken dag. Ik zal er gauw een hekel aan krijgen om je te zien." José sprong op. Ik zou je komen halen als je niet kwam," dreigde hij. „Je hebt me je woord gegeven en daar vertrouw ik op. Denk erom dat je me niet bedriegt, want dat zou je duur te staan komen." Michaeli begon zacht te snikken. Verzoenings gezind ging José weer zitten. Hij sloeg zijn arm om de schouders van het meisje en drukte haar tegen zich aan. „Wees maar stil, ik meen het zoo kwaad niet met je," troostte hij haar. „Het is allemaal de schuld van dien Ame rikaan. Wat heeft hij toch tegen ons, dat hij weigert ons te laten trouwen „Dat weet je wel," antwoordde het meisje door haar tranen heen. „De baas kan nu, vlak voor den oogst, geen enkele kracht missen. In het voorjaar kan het hem niet schelen en tot zoolang kunnen we nog best wachten." José's drift vlamde opnieuw op. „Dat zijn allemaal voorwendsels van hem om mij te plagen," viel hij met een vloek uit. Ik weet wel dat hij een hekel aan me heeft. Maar Iaat hij oppassen Als ik hem ontmoet, zal ik hem zelf wel eens aanspreken. Als we getrouwd zijn, kun je ook in den tuin wer ken. Maar hij moet met geen uitvluchten komen, zeg hem dat maar." Michaeli stond op. „Ik ga maar liever heen, als je op dien toon blijft uitvaren. Ik kan toch den baas niet dwingen om toestem- Oftteis doot Jtedeüand Het monument op den Af sluitdijk, waar vorig jaar het laatste gat in den dijk dicht werd, is bijna voltooid. Nog deze maand zal het gedenkteeken aan het rijk worden overgedragen. ming te geven Waar om plaag je me dan zoo Haar klagende stem was niet in staat José te kalmeeren. „Ga maar!" zei hij ruw. „Als jij je baas niet klein kunt krijgen, zal ik het eens probeeren." Zonder een woord te spreken ging het meisje heen. José keek haar boos na, totdat de zwiepende bamboebrug over de kreek haar witte jurkje aan zijn oog onttrok. In de herberg van Padro Pavaro kwam hij tot zichzelf. Hij bestelde een glas rum en dronk het in één teug leeg. Toen hij zich omwendde, staarde hij in een paar koele spotoogen. „Alweer ruzie gehad met Michaeli Het was een reusachtige neger, die hem de vraag stelde. José mompelde minachtend een verwensching en dronk snel nog een glas rum. Het maakte zijn bloed vurig en driftig en bracht hem in een vecht lustige stemming, waardoor hij zich op Revilla Cidego algemeen gevreesd had gemaakt. Hij verliet zwijgend de herberg en dwaalde door de katoentuinen naar het huis van mr. Combacker. in de open galerij zat een neger, die hem bij zijn nadering onderzoekend opnam. „Is de baas thuis vroeg hij kort. „Niet thuis," antwoordde de neger laconiek. „Je liegtviel José woedend uit. De neger schudde krachtig het hoofd. „Lieg niet, baas is bij mister Seymore." Hij wees naar de overzijde van de kreek. José liep, zonder nog een woord aan den ge- minachten neger te verspillen, door. Voor de bamboebrug bleef hij staan. Zijn donkere blik bleef lang in de verte staren, als dacht hij ingespannen na. De zon was ondergegaan achter de kronen der palmen en behalve het zachte klotsen van de golven aan den Atlantischen Oceaan was er geen gerucht in den omtrek te vernemen. De mesties keek spiedend om zich heen. Er was niemand te zien hij wist dat op dit uur de ar beiders van de plantages niets meer aan de overzijde te zoeken hadden. Als een Indiaan sloop hij op de brug toe en een oogenblik later was hij ver dwenen. Michaeli liep snikkend op de loodsen toe, waar de ongehuwde katoenpluksters, negerinnen en mestiezen den nacht doorbrachten. Vanuit de galerij van mr. Seymore klonk een zware basstem. „Hallo, Michaeli Het meisje liep op de voorgalerij toe en bleef bedeesd onder aan de trap staan. „Waarom huil je, Michaeli Comb cker's stem klonk deelnemend en vriende lijk. Hij behandelde zijn volk goed daar hij de hoogste loonen van het eiland betaalde, had hij altijd de beste krachten in zijn dienst. Hij had, gewoonlijk tot spot van de andere katoenplanters, zijn eigen beginselen, waardoor hij meer dan gewone belangstelling koesterde voor de zorgen en noodeti van zijn personeel. „Natuurlijk José weer," hernam de planter met een lichte ergernis in zijn stem. „Wat is er nu weer gebeurd Eiken dag woorden Wat moet dat worden Michaeli vond eindelijk den moed om te ant woorden. „Als we maar getrouwd waren, zou het wel beter gaan, baas." Combcker trok een ontstemd gezicht. Seymore, die tegenover hem zat, schudde afkeurend het hoofd. „Ik begrijp niet, waarom je je zooveel van de particuliere omstandigheden van die kerels aantrekt, Combacker. Laat ze trouwen wat kan jou het schelen hoe ze reilen en zeilen Combacker haalde even de schouders op. „Ik heb nu eenmaal andere opvattingen van mijn plichten als werkgever dan de meesten hier," - Si&ssa-.. *5- Ic'"1':'"'' f:r. t 7-i' - 'i TG- --'L.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 20