doör emïTTö urtnteY settle 9lMen Eerlijk Hallo zei Coteney. Middag," zei Brent. „Bezwaar dat ik bij je kom zitten?" vroeg Coteney. „Natuurlijk niet," zei Brent. Coteney ging zitten. „Heet," merkte hij op. „Ontzettend," zei Brent. Hij ging voort met kruimpjes toewerpen aan de zwanen in den vijver. Dat had Brent al een jaar of vijf lang iederen Zaterdagmiddag gedaan.- Nooit iets anders. „Aardig tijdverdrijf," zei Coteney. „Waarom doe je 't eigenlijk Brent dacht even na. „Waarom ik 't doe Nou, ten eerste krijg ik er den tijd mee om." „Waarom probeer je den tijd niet met wat an ders om te krijgen Ergens anders met wat anders voor de verandering „Weet ik niet," zei Brent. Maar hij wist 't natuurlijk wèl. „Ik heb je hier al tien Zaterdagen zien zitten -- op diezelfde bank en je gpoit de zwanen maar steeds „Ja," zei Brent. „Vermenigvuldig dat met vijfentwintig, dan heb je zoowat 't heele aantal Zaterdagen." Coteney staarde naar de zwanen in den vijver. Mooie zwanen. Witte, glanzende zwanen. Bijna net zoo mooi en glanzend als Coteney zelf. Coteney, met zijn keurige kleeren. Coteney, met zijn onberispelijk toilet. Coteney met zijn prach tige linnen. Zijn spiegelend zwarte schoenen. Zijn voornamen wandelstok. Zijn duurte. Zoo zag Coteney er uit duur. Een man van geld. Massa's geld. Brent niet. Aan Brent was er niets glimmends, niets duurs. Zijn gezicht was mager en gegroefd. Er was geen licht en geen lach in zijn oogen. Zijn kleeren waren sjofel. De boord om zijn hals was smoezelig en kreukelig. „Een sigaar zei Coteney. Hij haalde een koker met gouden randen uit zijn zak. Duur. „draag," zei Brent. Hij nam er een. Stak die aan met 't machientje, dat Coteney aan deed vlammen. „Lekker I" zei Brent. Hij wist best, wat een goede sigaar was. Heelen tijd geleden, dat hij er een gerookt, had. Driehonderdvijfenzestig dagen, en dat vijf maal Die vorige had hij van Hazelton gekregen. Ha- zelton. Beste kerel, die Hazelton. Reuzenkerêl. Altijd klaar om te helpen. Zwom in 't geld. Toén tenminste vijf jaar geleden. Zou no óók wel verloren'hebben, net als iedereen. Aandeelen en zoo waren hard achteruit getippeld. Alles tip pelde achteruit. Hazelton, die hem.... „Je bent toch niet werkloos zei Coteney. „Néé!" zei Brent. „Heelemaal niet! Vaste po sitie. Hoezoo Hij trok weelderig aan zijn sigaar. „Zou je me onbescheiden vinden," zei Coteney, „als ik je nogal een persoonlijke vraag stelde?" „Heelemaal niet," zei Brent. „Nou.... je hebt toch geen geldgebrek? Toen ik hier verleden Zaterdag langs kwam, zat je met een pakje bankbiljetten in je handen." „Dat komt uit," zei Brent. „En?" „Biljetten van vijfentwintig," ging Coteney voort. „We! 'n stuk of vijftig, schat ik." „Negenenveertig," zei Brent. „En?" „Nou," zei Coteney, „ik begrijp je eigenlijk niet." „Er zijn er wel meer, die me niet begrijpen," zei Brent. „Soms begrijp ik mezelf niet. Je wou zeker graag weten, waarom ik hier zit, terwijl ik.... 't niet hoéf te doen „Precies," antwoordde Coteney. „Vind je 't zoo prettig „Heelemaal niet," zei Brent. „Ik weet, dat ik er VRIJDAG 8 SHPI l:\IBHR 1933 uitzie als een landlooper, en toch heb ik een goede positie en ik ga nooit ergens heen.en ik vind, dat 't geen mensch wat aangaat." '.Natuurlijk niet," zei Coteney. ,,'t Staat alleen vrekkig. „Ik ben niet vrekkig," zei Brent, en hij kreeg wat kleur. „Ik heb 't land aan gierigaards." „Ik ook," glimlachte Coteney. „Dan zal ik nog maar eens raden. Heb je een dure vrouw „Ik bemoei me niet met vrouwen," zei Brent. „Niet eens getrouwd „Niet eens getrouwd." „En je hebt zeker een aardig salaris?.'! „Tachtig per week." „Ik ken lui vrijgezellen' die met tien pond per week leven als een prins." „O ja vroeg Brent met belangstelling. „En geen arme bloedverwanten ging Coteney voort. „Niets „Niets," zei Brent. „Dan spaar je zeker voor een huis," veronder stelde Coteney. „Wat moet ik met een huis vroeg Brent. „Of een auto." „Ik kan geen auto •aièti," zei Brent. „Dan spaar je, om geld te beleggen," dacht Coteney. „Hou op zei Brent, zenuwachtig verschui vend op de bank. „Dat was ééns, maar nooit weer!" „Maar maar je zit hier toch, om geld uit te sparen Coteney begon snauwerig te praten, met 'n zekere wanhopigheid. „Ja natuurlijk," gaf Brent .toe. No. 13 „Chantage siste Coteney. „Je moet iemand betalen, om zijn mond te houden „Klets," riep Brent. „ik heb nooit.... nooit zooiets gedaan. Zou ik niet eens durven." „Dan ben je gek," zei Coteney boos. „Ook niet," zei Brent. „Ik ben volkomen nor maal." „Hoe weet je dat „Hoe weet iedereen dat Coteney keek hem loerend aan. „Ik heb 'tl'! riep hij opeens, ,,'t Gaat om een weddenschap!.'! „Mis," zei Brent moe. „Hoe kom je aan al die ideeën Uit romans „Ik lees geen romans," stoof Coteney op. „Ik ben zakelijk. Anders had ik nooit geld verdiend.". „Er zijn menschen, die zakelijkheid met eerlijk heid verwarren," zei Brent. „Maar er is een groot verschil tusschen." „Jij hoort zeker tot de éérlijke lui smaalde Coteney. „In zekeren zin meen ik me op die deugd te moge nberoemen," zei Brent. Coteney grinnikte. „Wat ben ik blij, dat ik zoo'n handicap niet heb," zei hij. „Handicap?" zei Brent. „Natuurlijk Een mensch met zoo'n geweten kan geen geld verdienen." „O nee zei Brent. „Natuurlijk niet. Als ik je eens vertelde, hoe 't gegaan is met de eerlijke lui, die ik gekend heb." „Ja." Brent kniftte droefgeestig. „Er zijn men- men, die niet anders kunnen zijn dan eerlijk. Aangeboren, denk ik."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 20