in ytati-Afaiha.
No. 15
„Stakkers vond Coteney. Hij stond langzaam
Iop. ,,'t Is een rare wereld," zuchtte hij. „Enfin,
ik moest maar eens opstappen...."
Brent bleef alleen zitten op de bank, kruimpjes
gooiend naar de zwanen. Wétte, glanzende zwa
nen. Bijna even smetteloos en sierlijk als Coteney.
Bijna. Niet heelemaal.
„Hoor eens, ouwe jongen," zei Byle, „je moest
heusch eens 'n nieuw pakje koopen."
„Te duur," zei Brent.
„Te duur Je verdient toch zeker een aardig
salaris
„Dat zal wel," zei Brent.
Byle keek hem aan met een zekere nieuwsgierig
heid. Byle was bij dezelfde firma als Brent. Hij
kende Brent al tijden. En hij mocht hem wel. Ieder
een mocht Brent graag. Hij was vriendelijk had
geen verbeelding hielp graag draaide niet.
„Maar, kerel 1" viel Byle uit, „met tachtig
per week kan een mensch toch wel zorgen, dat
hij er ordentelijk uitziet De zaak verwacht 't
trouwens van je, jog." Byle bond zijn stem een
beetje in. „Ik weet natuurlijk, dat 't me geen steek
aangaat, maar eh.nou, ouwe jongen, er wordt
over je gepraat."
„Over mij zei Brent. Hij keek plotseling ver
slagen.
Byle keek hem met vriendelijk medelijden aan.
„Je ziet er vanmorgen buitengewóón beroerd
uit 't Lijkt wel, of je niet genoeg te eten krijgt."
„O jawel," zei Brent koppig, „plenty."
„Dan heb je een verzetje noodig. We gaan van
avond met een ploegje uit. Even in 't Winterpaleis
kijken, en dan 'n biertje. Oa j'e mee
VRIJDAG 8 SEPTEMBER 1933
„Eh't Spijt me echt," zei Brent, met een
vuurrood hoofd, „maar.'t wordt me heusch te
kostbaar."
„Ook goed," zei Byle ijzig. Hij ging weer naar
zijn bureau.
Toen de week uit was, en Brent zijn salaris kreeg,
ging hij naar huis en telde zijn geld.
Hij had precies duizendvijftig.
Hazelton was thuis. Hij zat in zijn kasteelach
tige villa een sigaar te rooken, met een karaf en een
glas voor zich.
De vrouw van Hazelton was er ook. Jong en erg
knap. Ze leek een beetje op Greta Garbo of zoo
iemand. Vreemd en aantrekkelijk en ongenaakbaar.
„Goeden avond," zei Hazelton, nonchalant een
dikke witte hand uitstekend. „Gaat u -zitten, me
neer eh.
„Brent."
„O ja, Brent Eh.ik kan me niet zoo gauw
bezinnen
Brent luisterde nauwelijks. Hij had een beverig
gevoel in de buurt van zijn knieën. Zijn hart klopte
snel.
Vijf jaar lang had hij zich dit moment voorgesteld
het moment, dat hij naar Hazelton zou kunnen
gaan, om hem de duizend terug te brengen, die hij
geleend had geleend, om het in de Groothart
Goudmijn Maatschappij te kunnen steken. Hazel
ton, die hij niet eens erg goed kende, had 't hem ge
geven zonder te vragen. Heel eigenaardig mensch,
die Hazelton.
„Ik zal 't u over vijf jaar terugbetalen," had
Brent gezegd, „met interest."
„Best hoor," had Hazelton op zijn onverschil-
469
lige, gemoedelijke manier geantwoord. „Blij dat
ik je 't pleizier heb kun.Tien doen."
Maar het Groot.ïiart-Goudmijn-avontuur was
heelemaal niet zoo verloopen, als Brent het zich
gedroomd had. 'Kortom, de heele onderneming was
niets geweest dan een groote zwendelpartij.
De knaap, die het zaakje op touw had gezet, was
plotseling verdwenen er was een bevel tot in
hechtenisneming tegen hem uitgevaardigd. In 't
begin was Brent bijna dol geweest.
Brent behoorde tot de mateloos, grenzeloos, on
voorwaardelijk eerlijke menschen. De gedachte
aan die duizend, die hij Hazelton schuldig was, zat
hem ontzettend dwars. Hij kon het nacht en dag
zijn hoofd niet uit krijgen. Hij had Hazelton zijn
eerewoord gegeven, en hoe 't ging ging 't, hij zou
het houden.
En hij hèd het gehouden. Nu stond hij, met het
tastbare bewijs in zijn bevende hand, Hazelton
aan te kijken.
„U bent me toch niet vergeten zei Brent.
„Ik, ik geloof niet...." begon Hazelton ver
ontschuldigend. En toen scheen hem plotseling
een licht op te gaan. „Wacht 'ns, ja natuurlijk 1
U bent die meneer Brent, die.
„Ja precies," zei Brent, en zijn oogen schitterden
tusschen de vermoeide oogleden. „Ik heb 't bij me,
meneer Hazelton." Hij legde het geld op tafel.
„De extra vijftig pond moet u aannemen als inte
rest, meneer Hazelton. 't Eh't spijt me, dat
ik op 't oogenblik niet méér.
„Da's vreeselijk correct van u," zei Hazelton
nonchalant. Hij schoof het stapeltje bankpapier
de tafel over. „Pak maar in, schat," zei hij lachend,
„dat komt zóó uit de lucht gevallen, nu kun je toch
dat manteltje koopen, waar jé zoo'n zin in had.
U moet me niet kwalijk nemen, meneer Brent,
maar eerlijk gezegd was die kleine transactie me
totaal ontschoten. Vreeselijk correct van u, dat
moet ik zeggen. U blijft toch dineeren
„P-pardon," stotterde Brent, „ik had al af
gesproken.
„Een anderen keer dan stelde Hazelton hoffe
lijk voor. Hij keek ietwat opgelucht.
„Graag," zei Brent.
Maar hij wist, dat hij 't nooit doen zou. Hij
voelde zich opeens oud en moe en ontgoocheld.
,,'t Spijt me erg," zei Braxton, de jongste direc
teur, „maar daar zullen we 't bij moeten houden,
Brent. We zijn erg in je teleurgesteld. Je leek eerst
zoo geschikt, we verwachtten veel van je, maar.
't is nu al jaren mis met je.
Zelfs je uiterlijkBraxton haalde zijn
schouders op. „Enfin, de hoofdzaak is, dat jouw
afdeeling de eenige is, die 't laatste jaar niets op
gebracht heeft, en de gezamenlijke directie heeft
moeten besluiten
Brent hoorde het nauwelijks^ Zijn hoofd dui
zelde. Maar hij besefte, dat Braxton hem 'n cheque
voor drie maanden salaris gaf. Toen hij buiten
kwam, begon hij op een griezelige manier te lachen.
„Hallo zei Coteney.
„Middag," zei Brent.
„Ik ga maar niet zitten," zei Coteney. ,,'t Is
beestachtig koud
,,'t Vriest," knorde Brent.
„De zwaantjes zijn weg," lachte Coteney.
„Ja," zei Brent. Zijn tanden klapperden. Na-
tüürlijk waren de zwanen weg, de jongens reden
schaatsen op den vijver 1
Coteney trok zijn dikke jas dichter om zich heen.
„Ik denk, dat ik maar eens opstap. Met zoo'n
weerEen flinke biefstuk en 'n heete grog
Brent dacht te bezwijmen. Hij had in geen twee
dagen gegeten.
Een jong vrouwtje met een pracht van een bont
jas aan liep hen vroolijk voorbij. Ze had iets van
Greta Garbo. Coteney keerde zich om, om haar
na te kijken.
„Aardig kind in 'n aardig jasje, hè grinnikte
Coteney.
„Ja," zei Brent. Zijn stem klonk heesch.
„Die zal een lieven stuiver gekost hebben, wat?"
„Duizend," knarste Brent. „Ik heb 'm zelf be
taald."
„Ha ha ha 1" lachte Coteney. „Jij bent óók een
grapjas 1 Nou, houd-je."
En nog grinnikend vervolgde Coteney, alias
Battle, de man, die de Groothart Goudmijn Maat
schappij op touw had gezet, zijn weg.