.4 No. 18 VRIJDAG 29 SEPTEMBER 1933 537 even kijken." Pop Knute had zichzelf op de tentoonstelling gebracht een heele prestatiehij liep naar de acht-en-negentig. Een jongen met één arm had een paar heel handige goocheltoeren geleerd. Fatty had een viool gemaakt, en hij kon er op spelen ook. Hij kwam voor de radio. Frank, die naar het jaarfeest was geweest, hield een speech voor hen. „Wij hier in 't hospitaal kijken terug op de jaren na den oorlog, en we denken als we die jaren niet verloren hadden, waren we.. president of weet ik wat. Maar in San Antonio hebben we de andere jongens gesproken die niét stukgeschoten zijn. We hebben gevraagd, wat ze uitvoerden. En ze waren er nog net zoo aan toe als vroeger ze hadden heusch zooveel niet bereikt. Een paar natuurlijk wél, maar ik bedoel ze zitten lang niet allemaal op de hoogste plaatsen. En een massa invalide soldaten wel. Dat kregen we van alle kanten te hooren. Advocaten, hooge ambtenaren, bekende schrijvers, staatslui't Heeft hen niet tegen kunnen houden. Ze houden stand, en kranig ook, heeren 1" De Fuif werd een groot succes. Zij dronken op elkaar en op den staf. Zij dronken op Jenny. Zij dronken gezondheid, en zij spraken af, met roeke loos optimisme, den volgenden oudejaarsavond weer allemaal te komen. Gelukkig en trotsch liet het gezelschap zich wegrollen. En toen naar bed. 40 en 8 organiseerden een avondje in het restaurant van Skinny en Henry. ,,'t Is heelemaal vertrouwd voor dames, Jenny. Ga maar gerust mee." De avond was prachtig van sneeuw en sterrenlicht. Jenny ging, door haar geleide omstuwd. De tafels waren tegen de muren geschoven, zoodat er een open ruimte was voor voordrachten Parker deelde orders uit, druk en bedillerig hij wou de heele voorstelling liefst alleen geven, scheen 't. („Zul je niet blij zijn, als de knaap opstapt, Jenny Zij haalden alle oude succesnummers weer op van den schildwacht en van de spookpartij en zij zongen de oude liedjes. Muziek-en vroolijke geluiden gingen naar buiten, den nacht in. Telkens en telkens werd de deur opengeduwd, en kwamen er een koude tocht en een sjofele gedaante binnen dakloozen, landloopers, de donkere figuren uit het heuvelland één voor één kwamen zij binnen, zij stampten de sneeuw van hun kapotte schoenen, en laveerden naar de gloeiende kachel. Iedereen was welkom vanavond. „Kom er maar bij, broer. Neem een kop koffie en een oliebol." Één ding had Frankrijk hun geleerdkameraad schap. Ik ben mijns broeders hoeder. Het duurde niet lang, of de kapotte schoen trappelde de maat bij de muziek, en de gerafelde schouders gingen heen en weer. Toen de wijzers van de klok de twaalf al naderden, stelde Henry een herinnerings-rondvraag voor iedereen moest vertellen, waar hij vandaag voor tien jaar was. Zoo gingen zij in het kleine restaurant de wegen van Frankrijk langs. De Somme. Verdun. Bosschen van Belleau. Cantigny.... Er kwam een schaduw buiten voor het raam ging weer voorbij. Skinny deed de deur een eindje open en tuurde naar buiten. „Zeg, jongens, d'r staat er een buiten, die er nogal eenzaam uitziet. Wil niet binnenkomen." Stemmen schreeuwden met dringende gastvrijheid „Hè, eenzame we doen een geheugen-spelletje. Meedoen De schaduw bleef aarzelend staan, keerde zich om én kwam terug. Aan de deur stond hij even in onzeker heid tegenover dat felle licht en die zee van gezichten. Er deed iemand de deur achter hem dicht, en Bunk Kiper zette zijn pet af en hinkte naar voren, met een gretigen glans op zijn eenzaam, droefgeestig gezicht. De vrienden Hij zag er koud en armoedig uit. Hij had f»een overjas aan, en zijn gezicht stond vol lijnen van moeheid, alsof hij dagen lang geloopen had, om hier te komen. I „Ik wil een boon worden, als dat Bunk niet is!" „Schuif bij, jog." i „Hier is warme koffie en oliebollen." De pooten van een stoel schraapten luid over den kalen vloer, en Parker stond overeind, met het hoofd naar voren, Bunk aan te staren. Hij blafte „Dat is 'm. Daar hèb je dien kerel, waar ik jullie over verteld heb. Dat is 't zwijn. Kroop achter me weg en duwde mij naar voren, zoodat ik de voile laag kreeg en hij niets. Daar heb je dien gemeenen liafaard." Alle geluid in het zaaltje stierf uit. Er bewoog zich rliemand. De diepe stilte scheen te dreunen en te weergalmen. Skinny vond zijn stem weer. „Zeg, hou jij je trompetter. Man, 't is tien jaar geleden 1 't Kan dien jongen z'n overgrootvader wel geweest zijn." j „Je grootje d'r overgrootvader Vraag 't 'm maar. IjCijk 'm maar eens aan. Hij weet 't tnog besthij \yeet, dat 't waar is." *ie>t oan fUeï. Klein Azië Bunk stond zijn pet vast te houden met trekkende blauwe vingers, zijn oogen hingen aan het gezicht van den aanklager, en schuldbesef sprak uit lederen trek van zijn droevige gezicht. Er was één ding, dat de jongens niet verdragen konden, zelfs niet in een vriend lafheid. Er ging een golf van walgenden afkeer door het vertrek. Zij konden niet kijken, sloegen hun oogen neer, zagen een anderen kant op. Bunk, die beefde van den schok zoo ineens klaar in 't gezicht te zien het ding, dat hem tien jaar lang bezeten had zag, dat zij zich van hem afkeerden. Hij zag nog iets. Achter in het zaaltje was Jenny opgestaan. Zij iegde haar handen op het blad van de tafel en boog zich naar hem toeén Jenny's oogen die buitengewoon oprechte, vertrouwende oogen van haar schreven iets neer in die gespannen, besèhuldigende stilte. „Er klopt iets niet 1" Intuïtie zag juister dan getuigenis of bewijs. „Het is niet zoo Zeg hun dan toch van niet. Denk na, Bunk, denk zoo hard als je maar kunt 1" De klok aan den muur gaf een korten slag kwart voor twaalf en Bunk kneep in zijn oude schunnige pet en staarde terug, naar Jenny. „Denk na, Bunk denk zoo hard als je maar kunt 1" Die mist.... de nevelige vorm van den heuvelgebulder van kanonnenhet koken van zijn bloed, en het wilde instinct, om vooruit te dringen, zijn plicht te doen.Én toen stiet het gezicht van dien kerel tegen het zijne vlak er tegenop waarom was 't zoo dichtbij? Ze grepen elkaar aan een gevecht in het gevecht de grond kwam omhoog. Toen hij weggleed in bewusteloosheid hoorde hij woorden, die hij nooit zou kunnen vergeten, die nooit uit zouden slijten „Hij greep me en toen sprong hij achter me, om zich te dekken Nu, even scherp uitgelijnd als een houtsnede, zag hij het heelemaal. hij wist het weer Er knapte iets in hem. Zijn pet vloog op in een wijden, triomfantelijken zwaai. Zijn stem sprong achter de tralies vandaan, waarachter hij gevangen had gezeten, en schalde de kamer door. „Jij liep weg 1 Je draaide je om, vlak vóór me. Ik hield je tegen.ik heb je weer omgekeerd I" Het was geen aanklacht, maar 'n kreet van bevrijding 't afgooien van boeien. Zichzelf, en al wat 't leven voor hem inhield, had hij terug gekregen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 13