HET HART VAN DE IKILOIK 570 VRIJDAG 29 SEPTEMBER 1933 No. 18 Delfzijl, zooals het was in 1536. De oude Simon Brag hield de klok met haar half afgeschilferd verguldsel tusschen zijn knokige handen, en keek ernaarmetoogen, die gloeiden van haat en cynisme. Toen hij be dacht, dat de klok maar een paar stuivers kon opbrengen, wanneer hij haar verkocht, sloop ver dubbelde haat in zijn hartmet het vervliegen van zijn laatste hoop verdween ook zijn laatste gewetensbezwaar. Nu was het of in het regel matige tikken woorden klonken in sinistere een tonigheid „Hij is dood hij is dood hij is dood hij is dood 1" zoo triomfantelijk tevens, dat zij als muziek waren voor Simon. Zijn impuls om de klok aan gruizels te gooien, was vervlogen, toen de gedachte opkwam. Hij glimlach te zelfs tegen de klok, die er sjofel uitzag met haar vergaan verguldsel. De man stond op en liep heen en weer door het armelijke vertrek. „Het tikken van een klok is als het kloppen van een hart," zei hij zacht. „Juist als het kloppen van een hart." Het tikken vernauwde zijn gedachten, bracht hem aan het droomen. Simon zag in zijn droomerij zijn broer, dien hij altijd had veracht, en nu sedert kort haatte. Hij zag een kleinen, ouderwetschen winkel, rustig, ondanks de vele klokken, die er tikten. Vóór de toonbank zag hij een man languit liggen, wiens hart niet meer klopte, omdat er een stalen punt in stak. Op de borst van dien man een klok, die triomfantelijk tikte, omdat zij langer geleefd had dan de man. „Nadat ik hem verteld had, dat ik van ellende bijna omkwam, stuurt mijn eigen broer mij als eenig antwoord de goedkoopste klok uit zijn winkel," zei Simon. Zijn stem klonk toonloos, maar zijn oogen gloeiden van doodelijken haat. Hij stond op, nam de klok onder zijn arm en ging de deur uit. In de kamer boven zijn geliefden winkel zoog de broer van Simon aan zijn pijp en las in zijn krant het verslag van een moord. Hij was een onschuldig man, die moordrelazen las om dezelfde reden waarom een schooljongen Indianenverhalen verslond. Moor den lagen zoover buiten zijn wereld, dat zij de attractie van het onbekende bezaten. Het was nooit tot hem doorgedrongen, dat „gewone" menschen den lust tot moorden konden bezitten. Zooiets kón in den eerlijken, eenvoudigen Thomas Brag niet opkomen. Hij vond zijn geluk bij zijn vrouw en in zijn klokkenwinkel. Zeker kon het niet in hem opkomen, dat op dit eigen oogenblik iemand het voornemen koesterde, hèm voorgoed van zijn klokken te scheiden. Het was kalm en gemoedelijk rustig in de kamer. Thomas Brag keek over zijn brilieglazen naar zijn vrouw, die aan den anderen kant van de tafel een sentimen- teelen roman zat te lezen en niet wou weten, dat zij er soms bij huilde. Toen zij bemerkte dat hij haar aankeek, vroeg zij daarom quasi-scherp „Wat is er „Ik dacht aan Simon," bekende hij schuldig. „Oh.... die!" Thomas Brag keek onrustig. De openlijke ver achting van zijn vrouw voor zijn broer belette hem altijd het feit te verdoezelen, dat zij gelijk had. Simon was slechtaltijd geweest, maar Thomas zag nu eenmaal graag de menschen beter dan zij waren. „Heb je niets beters te doen, dan aan dien slechten kerel te denken, Tom ging zijn viouw berispend er op door. „Heb je hem geen mooi verjaarscadeau gestuurd, monici dan hij verdient. Iemand die zijn leven vergooid en zijn geld ver spild heeft." „Simon is altijd ongelukkig geweest...." „Ongelukkig Door en door slecht 1 Dat weet je ook wel, Tom. Je moet hem geen geld meer geven, dat we zelf niet kunnen missen." Nog een nadrukkelijke knik met haar hoofd, en zij boog zich weer over de heerlijke droevigheden van haar senti- menteelen roman. Brag schoof onrustig op zijn stoel. Hij wist dat zijn vrouw gelijk had. Hij was te goedig, hij wist het. Maar toch, als zijn broer eens niet gelogen had en gebrek leed 1 Ellende was iets vreeselijks En dan zijn eigen broer.Juist zag hij dat een traan over de wang van zijn vrouw wegvloeide. „Vreemd," dacht de oude Thomas Brag, „dat zij zoo'n gevoelig hart heeft, en toch zoo hard kan zijn. Vrouwen zijn vreemd." Door de mistige straten liep Simon Brag. Af en toe stond hij stil om te luisteren naar de klok in de kromming van zijn arm. „Hij is dood," tikte het hart van de klok sinister„hij is dood hij is dood - en spoedig zou het waar zijn. Zijn beenige hand voelde naar den dolk in zijn zak. Hij was niet banghij dacht niet aan ontsnappen. Hij ging zich wreken op zijn broer, jarenlang gehaat, die alles bezat wat hij miste vrouw, geld, vrienden. Hij miste die door eigen schuld. Maar daar rede neerde hij niet meer over. De tijd van redeneeren was voor bij. Hij bezat nog slechts rede- loozen, primitieven haat. Toen Thomas in den winkel trad, flauw verlicht door een lampje in de hall, klemde Simon's hand zich vaster om den dolk. „Ik kan niet goed zien. Wie is daar „Ik Simon." „Oh." Thomas aarzelde tus schen zijn aangeboren gastvrij heid en terughouding, voortge komen uit de antipathie van z'n vrouw. „Ik ben gekomen om je voor de klok te bedanken," zei Simon. Klonk er een grinnik Thomas was er niet zeker van. „Kom boven. Het avondeten is bijna klaar," zei hij. „Dat zal ik niet doen," zei Simon. „Hè, wat is dat Heb je de klok daar? Waarom is dat?" Simon gaf geen antwoord. Een drukkende stilte viel. Voor het eerst viel het Thomas op, dat zijn broer zonderling deed. Waarom Iets in de houding van zijn broer beangstigde hem. „Ik dank je zeer voor de klok," klonk Simon's stem weer toonloos. Thomas knikte, zich bewust van een beteekenis in deze scène, die hij nog niet begreep. „Loopt de klok niet goed Heb je haar nog niet opgewonden?" „Nee, nog niet," zei Simon. ,,'t Is niet meer noodig." Op datzelfde oogenblik las Thomas de onmisken bare bedoeling van zijn broer in diens oogen hij zag ook het plotseling getrokken lemmet flitsen. Onder een kreet van schrik deed hij een stap terug hij wist dat hij zich niet kon redden van dat mes. Simon sprong: Alles was berekend. De sprong, de afstand; Thomas zou vallen met het mes in't hart. Op één ding had hij niet gerekend de klok. Terwijl hij sprong, schoot de klok uit zijn arm, viel, precies op de plek waar Simon's voet neer kwam. Daardoor gleed de moordenaar uit. Hij wankelde, viel. instinctief stak hij daarbij zijn hand naar beneden niet denkend aan het mes om zijn val te breken. Zijn hand sloeg om op den vloer, waardoor het mes naar boven kwam gericht en de val in werkelijkheid werd gebroken door het lemmet, dat in zijn borst drong in zijn volle lengte. Nadat de oudjes van de eerste ontsteltenis iets waren bijgekomen en zich hadden overtuigd, dat Simon dood was, belde Thomas de politie op. „Mary," zei hij trillend, „die klok is kapot. Heelemaal kapot 1" Zij knikte. Hij veegde over zijn voorhoofd. „Als Simon het achterdeurtje van de klok had opengedaan, zou hij het geld gevonden hebben het bankpapier dat ik er in gestopt had," zei de oude Thomas, vreemd bewogen. „Veel bank papier. Simon zou het gevonden hebben, als hij de klok had opgewonden. Dan had hij geweten, waarom ik hem die klok gaf. Mary...." Zij knikte. „Ik had er ook wat geld bij gedaan, Tom. Overgespaard huishoudgeld. Ik deed het achterin, omdat ik wist dat hij het zou vinden, als hij de klok opwond." De oude klokkenmaker zweeg lang. „Als hij de klok maar goed behandeld had," mompelde hij eindelijk, een beetje weemoedig. „Maar dat deed hij niet. Dat is 't 'm. Dat deed hij niet. Hij heeft haar gedood." FRED HOULER.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 26