EEN ENGEL ONDER OORLOGIWRAKKEN doop NORMA PATTERIOM
Jenny's blik ging de zaal rond, en bleef rusten op een paar tintelende,
schuldige oogen, die over den rand van een laken heen naar haar
loerden.Luke Had weer wat uitgehaald.
Toen zij naast hem stond, zei hij: „Hongerigen spijzen en dorstigen
laven." Hij plaagde Jenny altijd met haar liefdewerk. Niet dat hij het iets
bespottelijks vond, maar 't was zoo'n maniertje van hem, om grappig te zijn.
„Kom eens hier met je oor, Jenny. Ik heb een erwtenschieter en een
stelletje propjes en nou denken ze, dat 't muggen zijn."
„Luke, geef hier dat ding...."
Toe Jennyik ga dóód, als ik nietlaat me nou, Jenny.
Zij stond roerloos,'stom. Hij had dat woord zoo luchtigweg gezegd. Haar
hand kwam op zijn schouder. Jenny liep door.
„Jenny, er zijn muggen
Maar 't kon hun nu niet meer schelen. De groote ruimte werd knus, ze
voelden weer belangstelling en neiging tot pret maken. Zóó makkelijk kreeg
Jenny hen aan 't lachen en dollen, vergetend de pijn en de verveling, en dat er
voor de meesten van hen geen hoop meer in 't leven was. Weer was de opstan-
digheid voor een dag afgewend. Niemand zou kunnen zeggen, wat het was o
hoe zij het deed. Het was het talentje van Jenny.
Haar talentje 1 Daar was het zoo makkelijk mee uitgelegd, en het was
zoo licht aan den gang te krijgen, en 't was zoo rustig, er op te rekenen, en
zoo'n troost, het bij je te hebben.
Maar als die ééne er niet geweest was, met dat talentje....
Vierhonderdvijftig verminkte soldaten, die de verveling van het hospi
taal-leven op vierhonderdvijftig verschillende manieren opnamen. Die niet
alleen het tegenwoordige verduren moesten, maar ook het onherstelbare
verleden, en zijn eindelooze gevolgen. Jenny zag iederen man zijn eigen oor
log voeren, en al die oorlogen gingen donderend
langs haar heen, vol met zwavel en vol met vlaggen.
En de schaduwen daarvan vielen vooruit door de
jaren heen, naar de groote duisternis, die wachtte
tot die vierhonderdvijftig aankwamen langs een
weg van trage, moeilijke dagen en gelaten moed,
niet onvermengd met hoop. Benjy Fram, die een arm
kwijt was, en geregeld werkte, om een linkerhand te
oefenen tot zijn vroegeren arbeid, horloge-maken.
De zaal met ruggegraat-kwetsuren. De gegasten.
De zielszieken. Zij, die met een verband om hun
oogen lagen. En de zwellende stroom van hen, die
na al die jaren van huis moesten om hier binnen te
gaan en niet meer terug.
„Ik wou," dacht Jenny in een schroeiend
oogenblik, „ik wou, dat die wijze heeren, die ver
gaderingen houden om heel voorzichtig en politiek
te beslissen, of we nog meer oorlogen zullen krijgen
0f njet of al die kleine snoezige babies, die nu
net leeren loopen, zullen moeten.zóó worden
o, ik wou, dat die hun besprekingen hier in het
gebouw konden houden Ik wou, dat ze op zaal 17
kwamen vergaderen, dan konden ze zien, hoe Benjy
Fram zit te martelen om met zijn linkerhand een
horloge in elkaar te zetten. Ze moesten eens komen
praten met Erney Gray, die aan een scheepje zit te
knutselen en soms 'n deuntje fluit, en dóód moet
En met Luke!" Haar oogen vonkten. „Ik wou, dat
ze eens om konden ruilen dat zij die jongens wer
den 1 En dat zij mijn goeie dappere jongens
op konden staan en wegloopen!"
In de tweede week van Februari gebeurde er
iets verschrikkelijks. De zalen werden geteisterd
door een influenza-epidemie. Er zaten te veel men-
schen bij elkaar gepropt. Dat had dr. Huffy wel
geweten, maar hoe moest hij anders Er kwamen
er maar steeds meer vragen om toelating. Behoor-
KORTE INHOUD VAN HET VOORAF
GAANDE. Het weesje Jenny Guest wordt buiten
door haar tante opgevoed. Deze komt bij een
brand om het leven en het jonge meisje trekt
alleen naar de stad. Daar wordt zij ontroerd door
het zien van een oorlogsinvalide en zij herinnert
zich 'n droom uit vroeger jaren, waarin duizenden
verminkte soldaten voorbijschreden Zij slaagt er
in haar opleiding tot verpleegster te voltooien en
wordt aangesteld in het veteranenhospitaal, waar
Dr. Huffy directeur is. Jenny maakt kennis met
hem, met de hoofdverpleegster, met Amos, den
hospitaalsoldaat, en met haar zaal 17. Zij gaat
spoedig geheel in haar moeilijke taak op. De ver
minkten bewonderen en vereeren haar. Jenny
maakt plannen om de Kerstdagen voor de soldaten
zoo aangenaam mogelijk te doen zijn. De vrouw
van een der verpleegden, Windy, die naar hem toe
zou komen, verongelukte, terwijl zij, in strijd met
haar belofte, op weg was naar een feest. Jenny
weet de redactie van een der groote kranten over
te halen het bericht niet op te nemen, zoodat
Windy gelooft, dat zijn vrouw is verongelukt op
weg naar 't hospitaal. Kort daarop vraagt een der
verminkten haar ten huwelijk. Het wordt Jenny te
machtigzij vraagt verlof. Maar zij keert spoedig
terug naar haar werk. De invalide huwelijkscandi-
daat sterft. Dan wijdt Jenny haar zorgen aan
een gewonden vliegenier. Deze, Michael Fort,
krijgt door Jenny's hulp gedaan, dat hij, hoewel
zwaar verminkt, wederom kan gaan vliegen.
Jenny zelf stijgt met hem op. Dr Huffy en de
hoofdverpleegster zijn woedend op haar, maar
als Michael alléén een vlucht maakt boven het
hospitaal, bewonderen zij tjonge verpleegstertje
des te meer. Jenny's genegenheid voor Windy
groeit intusschen. Van het Kerstfeest en den
Oudejaarsavond weet zij opnieuw iets bijzonders
te maken.
lijke huisvesting, uitbreiding, moest wachten op de heeren J J
wetgevers. En die hebben den tijd. Hij kon geen ziek mensch
huiverend op de stoep laten staan, omdat de heeren op de kussens nog niet
uitgepraat waren over de manier waaróp en 't geld waarvèn, en 't ten slotte
niet eens konden worden, en 't dus maar uitstelden tot een volgende zitting.
Maar nu nam hij het zichzelf kwalijk, en hij werd oud van zelfverwijt.
Het deed er niets toe, dat die gevallen, vóór die epidemie kwam, tóch al
ongeveer hopeloos waren ofschoon dat woord in no. 80 nooit werd uitge
sproken. De gelederen dunden iederen dag. De jongens waren zaal 10 en zaal
17 al de bosschen van Belleau gaan noemen zooveel sneuvelden er daar.
Jenny had nachtdienst. Omdat zij maar niet kon leeren, de ellende langs
zich heen te laten gaan, strompelde ze naar haar kamer, toen 't licht werd, en
zij liet zich voorover op haar bed vallen een klein hoopje verdriet.
„Ik blijf hier vast niet voorgoed. Ik hou 't niet uit. Den een of anderen
dag ga ik weg, vóór ik oud word. Wie weet hoe gauw al. Misschien van t
voorjaar."
Zij hoefde niet meer te tobben over Wally z'n oogen Wally kon nu
zien, in een ander licht. Zij hoefde niet meer bang te zijn, dat Benjy Fram
de kunst, om horloges te maken met enkel een trage linkerhand, nooit zou
leeren Benjy was daarheen gegaan, waar geen horloges noodig waren, om de
slepende uren af te tikken. En Luke met zijn proppenschieter en zijn guitige
oogen. Hij had op 't laatste naar Jenny gevraagd.
Wat wou je hebben, Luke
„Jou.... Jenny." Even tintelde nog de oude geest onder de zinkende
oogleden. „Hongerigen spijzen en dorstigen laven."
En toen was er daar niemand meer dan Jenny voorovergezonken
Nog was de klimop om het venster, zwiepend en fluisterend „Wie gaat
er heen Wie zijn er al weg Wie volgt
Erney Gray, die het scheepje gemaakt had
en de Lange daar in den hoek.:., inky-pinky-
parlez-vous. En eindelijk de jongste dokter.
In een donker, angstig uur schoten dr. Huffy en
Jenny elkaar in een gang voorbij.
Hij keerde zich om en riep haar terug. De
oude dokter wist, hoe Jenny alles te zwaar opnam,
zichzelf nooit sparend, en hij paste op haar, zoo
goed hij kon, met nóg vierhonderdvijftig zorglijke
gevallen.
„Krijg jij tegenwoordig wel genoeg slaap?"
vroeg hij, en hij keek haar met een scherp onder
zoekenden blik aan.
Zij vroeg, zoo eenvoudig, alsof hij een van
haar jongens was
„Krijgt u tegenwoordig wel genoeg slaap?"
„Ik kan 't beter missen dan jij."
„De jongens kunnen u niét missen."
Het drama van den jongsten dokter rees tus-
schen hen op. De oude dokter zuchtte, trok zijn
schouders recht en deed zijn best, om jonger en
frisscher te lijken.
„Ik ga strakjes naar bed."
Zij bleef staan, toen hij doorliep en keek hem
na zij wist wel, dat hij niét naar bed zou
gaan.
Soms verbeeldde Jenny zich, dat zij de gees
ten van de jongens terug zag komen, om door de
donkere vertrekken te dwalen, tobberig over dingen,
die ze nog hadden willen doen of zeggen in
heimwee naar 't vroegere gezelschap. Het scheepje
van Erney stond op een tafeltje in een zijgang, om
dat ze niet goed hadden geweten, waar ze er mee
heen moesten. Avond op avond zag Jenny hem er
verlangend overheen buigen. Op een keer bleef zij
staan en zij sprak tegen hem. „Ik zal 't voor je