No. 19 VRIJDAG 6 OCTOBER 1933 589 „We zullen hem naar 't hospitaal laten brengen, en zien, wat we doen kunnen. Een ander dan Jake zou'hier geen zieken-auto naar toe krijgen, maar 't zal Jake wel lukken, dus we moesten hem maar direct gaan halen. Ik had Jake beter meteen mee kunnen nemen." „Gaat u maar. Ik blijf wel hier." „Ik vind 't niet prettig, om je alleen hier te laten." „Waarom niet Ik ben absoluut niet bang. Ik heb 't al zoo dikwijls gedaan, iedere verpleegster trouwens. Zoo ver is 't niet. Komt u maar eens bij 't raam kijken. Als ik hier sta, zie ik zoo 't hospitaal." Hij stond fronsend na te denken, wat het beste was. „Als je zeker weet, dat 't je niet hindert, moest ik maar zoo gauw mogelijk gaan." Hij keek op zijn horloge, ,,'t Is nu één uur. Reken maar, dat we tegen half drie terug zijn. Ik weet nu den weg, dus zal ik er wel wat korter over doen." Maar toen hij al buiten was, kwam hij terug. „Hoor eens 't bevalt me niet. Ik kan 't gewoon niet hebben. Anderhalf uur is een heele tijd. We hebben aan hem gedaan, wat we konden. Hij zal waar schijnlijk de eerste uren slapen, en ik zie niet in, wat 't voor nut heeft, als je hier blijft. Maak je maar klaar en ga mee." Maar Jenny wou niet. „Maak u nu alstublieft geen zorg over mij. Die paar uurtjes zijn zóó om. Ik ben blij, dat ik de kans krijg, om er eens uit te zijn, ik had een verzetje noodig." Gerustgesteld ging hij weer heen, met een droog lachje om Jenny's idee van een „verzetje". Jenny stond op den drempel, en zag zijn wagentje laveeren en bonken over den slechten weg, en eindelijk achter een bocht verdwijnen. Jake zou al zijn handigheid noodig hebben, om een zieke zóó beneden te krijgen, dat het hem meer baatte dan schaadde maar Jake kón het. Jake kon zelfs schokken op een kalmeerende manier. Wat een uitzicht uit die hut 1 Winter of zomer, de open vrije natuur. Het hospitaal was een stuk speelgoed, dat je in je hand kon nemen, en daarachter lag een stad, bestaande uit een paar tandenstokers en een paar sliertjes rook. Groote vlakken gouden verte, en mijlen en mijlen golvend heuvelland. bewaren, Erney, tot je 't af kunt maken." En zij nam het mee naar haar kamer. Als de dingen Jenny boven 't hoofd groeiden, glipte zij Windy's kamer binnen. Met haar kalme handen gevouwen in haar schoot zat ze bij zijn raam, starende naar de lijn, waar de kromme heuvels den loodgrauwen hemel op hun oude schouders hielden. Eéns had Windy Jenny noodig gehad tot steun en troost nu was hun verhouding veranderd nu had Jenny hém noodig. Windy wist dit niet. Ten minste, zij dacht van niet. Er was veel, dat Windy niet wist daarom kon ze naar hem toe gaan. Maar hij scheen toch te voelen, wat zij noodig had. Hij praatte niet over het hospitaal en zijn tragedies, maar over het leven daarginds I Die ge lukkige, gelukkige menschensoort die troetelkinderen der goden die leefden in een verrukking van ongebroken en onbelemmerde vrijheid, met de heele wereld aan hun voeten. (O, konden wij daar ook maar bij zijn I) Die kolossale prestaties daar de prikkelende mogelijkheden de wedijver, de haast, de vooruitgang. Al die verkeersmiddelen, die rondvlogen. Het klonk allemaal zoo ongeloofelijk en het was waar 1 Jenny had zoo'n idee, dat Windy, ofschoon hij hier lag, méér tot de wereld hoor.de, en er een zuiverder kijk op had, dan die menigten, die door de volle straten woelden. Zooveel jaren in een hospitaal en hij had zijn wereld niet alleen bijgehouden, hij had een zoo scherpzinnigen, onpartij- digen blik gekregen op haar methodes, haar misgrepen, haar groote mannen en haar neigingen, dat het wel profetie leek. Hij sprak over al die dingen. Hij sprak over de merkwaardige opeenvol ging van kleine wezentjes, die het bestaan beginnen, en het dan weer afleggen, na hun taak vervuld te hebben. Van hier uit van die kleine kamer in de hoogte leek de spanne van een leven maar een paar centimeters wijd, en zooiets kon je je met geen mogelijkheid, denken als iets, dat met zichzelf ophield het moest een schakel zijn. Zij spraken over denkers, die met hun geest dolven in de wetenschap, en kostbare gedachten boven haalden voor andere denkers, om over te nemen, en er hun eigen gedachten aan toe te voegen.... en zoo verder en verder, door onafgebroken reeksen van jaren heen. En onderwijl voeren de sterren maar steeds haar cirkelgang uiten de eeuwen gaan voorbij. Het waren tijden van ademiooze geestdrift voor Jenny. De lucht werd anders, ging trillen, en door de kleine ruimte kwam de stem van Windy tot haar. Als het donker werd, en zij elkaar niet meer konden zien, bereikte die haar nog zijn stem 1 Hij besefte natuurlijk niet, hoe heerlijk het was, of hoe het vleugels gaf aan Jenny's geest, als hij zoo sprak. Of was het dit alleen, dat Jenny, door de oogen van een onsterfelijke en onbeantwoorde liefde; hem zag als een jongen god Mercu- rius, den snelvoetigen, die gevleugelde sandalen droegAch, Jenny I Het was een Zondagmorgen. Het Blijvend Gedeelte had kerk. De loopende patiënten waren naar huis aan 't schrijven, de meesten ten minste een troepje (de stakkers) waren aan 't voetballen. De beteren waren beter, en de ergsten niet erger, en er waren geen nieuwe gevallen. No. 80 zette weer eens zijn beste beentje voor. De lente was niet ver meer weg, en er kwam 'n vleugje van vooruit, dat Jenny vlak in het gezicht raakte. „Ik wou, dat ik maar eens ergens heen kon," peinsde ze, als ieder ander meisje, dat de zon ziet probeeren te schijnen. „En ik ben benieuwd, wat we dit voorjaar voor hoedjes krij gen, ik hoop een model, dat stóót bij een gewoon rond gezicht." Zij zat met een groot boek voor zich daar schreven de dokters iederen dag hun orders in. Nu is een doktershand een griezelig geheimschrift, waar geen code of woordenboek voor bestaat. Maar toch moest het in 't Engelsch vertaald worden, zoodat het dagwerk zijn voortgang kon hebben. De nauwgezette Jenny zat al haar aandacht in te span nen, en zij wou geen zinnetje opgeven, voor zij er werkelijk den zin van ontdekt had. Zij deed haar oogen dicht en stelde zich den betrokken patiënt voor, en de gewone methode van den betrokken dokter, en dan deed ze haar oogen open, en keek naar het malle kronkeltje, dat een woord moest voor stellen. Zij had het „Latijn zou makkelijker zijn," zuchtte Jenny, en ze wou, dat er eens een pretje voor haar kwam. Tegen den middag kwam er een boodschap in 't hospitaal, dat er in een van de huisjes op den heuvel een invalide vete raan ziek was hij zat alleen en moest hulp hebben. Dr. Williams, die de buiten-patiënten had, maakte zich dadelijk klaar om te gaan de buitenverpleegster was ziek, hij nam Jenny mee. Na een uur klimmens over slechte wegen en bonkige paden vonden zij het huisje. Daarbinnen lag een man in koortshitte te mompelen en te woelen. Williams onderzocht hem, schudde het hoofd. „Weer influenza. Arme kerel." Zij keken met medelijden het eenzame, kale kamertje hoog op een heuvelhelling rond hier had weer een soldaat zijn dapperen strijd gestreden, en verloren. Want hij zou hem verliezen. Dat was duidelijk. Maar zij hadden in No. 80 geleerd, nooit op te geven, dus sprak dr. Williams snel en beslist ^Bezinning

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 11