EEN ENGEL ON DEB OOBLOGIWRAKKEM doop NORMA PATTER/ON
De aanteekeningen in het dagboek waren nu korter eri zeldzamer. Zij
vochten zij aan zij. Dikwijls hadden zij heimwee en slechten zin,
maar den volgenden dag vonden zij alles weer lollig. Met verlof
naar Parijs! Ze zouen dat ouwe stadje eens ondersteboven keeren.
Zij hadden zeker hun indruk nagelaten op die stad met zoovele
indrukken Parijs zou 't nog we! weten 1 Zij gingen ontzettend te keer zij
maakten lawaaizij vielen van den eenen dollen streek in den anderen. En
dan adjuus, Parijs! We zien elkaar nog wel eens. Terug in de loopgraven.
Er gebeurde iets, waar ze niet op gerekend hadden. Een ontstelde ver
bazing in de korte notitie. „Vandaag hebben ze Ronny ingemaakt." Meer niet.
Maar den volgenden dag „Smoke en ik gaan op dien Duitscher af, die Ronny
in heeft gemaakt. Hij bedient een machine-geweer we weten waar." En
dan „Smoke en ik zijn overgeweest, en we hebben dien Duitscher ingemaakt,
die Ronny in had gemaakt."
Andere aanteekeningen, kort, levendig, maar niet meer treffend of avon
tuurlijk. Van toen af waren zij grimmige kerels, die een doodelijk werk deden.
Het onvermijdelijke gebeurde, en Smoke tuimelde voorover in de loopgraaf.
„Dan ik ben weg." Dan greep hem, begon met hem weg te loopen. Mannen
probeerden hem tegen te houden, probeerden hem iets te zeggen. Maar hij wou
niet luisteren. Hij bleef praten met Smoke, smeekte hem „Hou je oogen
open, Smoke, toe, ouwe jongenZoolang je je oogen openhoudt, kun je
nog niet doodgaan." Er drong schroeiend vuur in zijn zijde. Hij rende maar
voort. Menschen kwamen hem in den weg. „Luister toch, kerel, je bloedt dood,
en trouwens, die jongen dien je meesjort is al dood." „Ga uit den weg 1 Hou je
oogen open, Smokezoolang je je oogen openhoudt, kun je
Deze aanteekeningen waren uit een hospitaal, weken later. Hij zat in
't verband van 't hoofd tot de voeten. Dat hinderde niet. Maar zijn verdriet.
Hier was de verpleegster, die hij bedoeld had. Zij
kwam met zachten tred in het boekje en Jenny kon
haar stem bijna hooren. Zij kwam bij Dan, en zei
Ik heb twee broers verloren zulke goeie jongens.
Daarom ben ik hier gekomen, om voor de broers
van andere menschen te zorgen." „Toen kon ik 't
uithouden," schreef hij.
Hij stierf niet. Hij kon niet sterven. Hij moest
dien Duitscher nog inmaken, die Smoke in had
gemaakt. Het was natuurlijk niet uit te maken,
wiè het gedaan had. Dus begon hij, stelselmatig, het
Duitsche leger te vermoorden. Op een keer, toen hij
voorwaarts rende, viel hij in een loopgraaf. Die zat
vol Duitschers. Hij schreeuwde en zwaaide met zijn
baj onet. Ze dachten, dat hij het heele Amerikaan-
sche leger bij zich had. Zij gingen loopen. Hij richtte
hun eigen machine-geweer op ze en veegde den
heelen troep weg. Maar eerst hadden ze hem ge-
tracteerd zijn been schoon weggehaald.
Hij was èn door de Fransche, èn door de Ame-
rikaansche regeering eervol vermeld.
Weer een hospitaal. Op een dag vertelden ze
hem, dat de oorlog uit was. Verouderd, gegast, voor
zijn leven verminkt, keerde de laatste der Drie
Vroolijke Ridders terug, en begon hij zijn eenzamen
strijd in een hutje op de heuvelhelling. „Ik ben
biij, dat Ronny en Smoke zóó gegaan zijn ik ben
blij, dat ze er ineens af warenen niet zóó."
Jenny bleef een heelen tijd zitten, met neerge
zonken hoofd, gesloten oogen, een pijnlijke keel.
De patiënt was in een onrustige verdooving ge
raakt. Hij lag te mompelen en te woelen. In de uren,
die volgden, deed Jenny al wat ze kon, om hem te
kalmeeren, en ze praatte tegen hem, zooals hij had
gepraat tegen Smoke.
„Niet opgeven, Dan. Je knapt al op. 't Gaat
prachtig. Niet opgeven
KORTE INHOUD VAN HET VOORAF
GAANDE. Het weesje Jenny Guest woedt buiten
door haar tante opgevoed. Deze komt bij een
brand om het leven en het jonge meisje trekt
alleen naar de stad. Daar wordt zij ontroerd door
het zien van een oorlogsinvalide en zij herinnert
zich 'n droom uit vroeger jaren, waarin duizenden
verminkte soldaten voorbij schreden. Zij slaagt er
in haar opleiding tot verpleegster te voltooien en
wordt aangesteld in het veteranenhospitaal, waar
Dr. Huffy directeur is. Jenny maakt kennis met
hem, met de hoofdverpleegster, met Amos, den
hospitaalsoldaat, en met haar zaal 17. Zij gaat
spoedig geheel in haar moeilijke taak op. De ver
minkten bewonderen en vereeren haarJenny
maakt plannen om de Kerstdagen voor de soldaten
zoo aangenaam mogelijk te doen zijn. De vrouw
van een der verpleegden. Windy, die naar hem toe
zou komen, verongelukte, terwijl zij, in strijd met
haar belofte, op weg was naar een feest. Jenny
weet de redactie van een der groote kranten over
te halen het bericht niet op te nemen, zoodat
Windy gelooft, dat zijn vrouw is verongelukt op
weg naar 't hospitaal. Kort daarop vraagt een der
verminkten haar ten huwelijk. Het wordt Jenny te
machtig zij vraagt verlof. Maar zij keert spoedig
terug naar haar werk. De invalide huwelijkscandi-
daat sterft. Dan wijdt Jenny haar zorgen aan
een gewonden vliegenier. Deze, Michael Fort,
krijgt door Jenny's hulp gedaan, dat hij, hoewel
zwaar verminkt, wederom kan gaan vliegen.
Jenny zelf stijgt met hem op. Dr Huffy en de
hoofdverpleegster zijn woedend op haar, maar
als Michael alléén een vlucht maakt boven het
hospitaal, bewonderen zij 't jonge verpleegstertje
des te meer. Jenny's genegenheid voor Windy
groeit intusschen. Van het Kerstfeest en den
Oudejaarsavond weet zij opnieuw iets bijzonders
te maken.
Zoo voerden zij hun strijd. Het getij van zijn leven JsJq
ebde langzaam. Eenmaal drcht ze, dat hij al weg was
maar daarna sprak hij weer. Hij strekte een hand uit, om de lucht te streelen.
Zijn schorre stem verhief zich tot een blijden uitroep.
„Hè, Ronny, ouwe boy.... allemachtig, Smoke.... op me gewacht?"
Er ging een vlaag wind largs Jenny, en haar oogen werden verblind door
iets wazigs, dat donker glansde
Jenny kwam tot zichzelf, doordat er een stuk hout in de kachel instortte.
Zij merkte, dat zij steenkoud was. De wind had de papieren losgewrongen
uit de stukkende ruiten de vlagen warrelden door de kamer, en er lag een
drift sneeuw op den vloer.
Jenny ging naar het bed en trok het laken over het stille gezicht. Het vuur
was bijna uit, zij vulde het bij, en barricadeerde de ramen, zoo goed zij kon.
Zij keek op haar polshorlcge en verbaasde zich, dat het pas half acht was.
De avond was nog maar amper begonnen.
Buiten sloeg er iets zwaars, dat door den wind werd meegesleept, met
kracht tegen het huis, en Jenny schrok. Zij dacht „Ik moet niet zenuwachtig
worden."
Er stond 'n radio-toestel op tafel, daar ging zij' heen, en zij draaide aan de
schijven met niet zeer vaste hand. Zij kreeg natuurlijk toch niets, met zoo'n
storm, maar het probeeren gaf haar afleiding.
Zondagavond door het heele land heen waren de menschen te zamen
in kerken, zij stenden samen te zingen, hun stemmen verhieven zich met de
fluitende tonen vm het orgel. Accoorden muziek, met geruststellende woorden,
dreven door Jenny's geest. Zij had het gevoel, dat zij ze echt hoorde. Zij spande
haar ooren in, om een vluchtig stukje melodie op te vangen haar verbeel
ding en haar nood waren gespannen tot een overmaat van scherpe ontvanke
lijkheid. Was dat n'et.ja toch
Uit de duisternis, uit het oorverdoovend tu
mult van den storm, kwam een stem, die sprak,
helder en zeker.
„Ik ben bij je."
Er was een soort licht om haar heen, en de
woorden stierven niet weg in de lucht, maar bleven,
vast en zichtbaar. „Ik ben bij je". In een loop
graaf in Frankrijk, aan de bevroren polen, in de
verlichte kerken of alleen op een zwarten heuvel
wat deed het er toe
Jenny ging weer naar haar vuur. Zij stiet de
kolen in en legde er nog een stuk hout op. Zij was
niet bang meer, dat haar houtvoorraad ontoereikend
zou zijn. Zij ging zitten en vouwde kalm haar handen
in haar schoot.
De uren gingen voorbij.
Zij scheen gedommeld te hebben. Zij droomde
ten minste dat zij weer een kind was, buiten, bij
haar grootmoeder, en de lamp ging uit, want er
kwam zoo'n prikkelige walm in de kamer. Jenny
schoot overeind, knipperde met haar oogen, en zag
kleine bleeke vonkjes opschieten uit de pit van de
lamp. De olie was op. Na wat zoeken vond zij de
petroleumkan in het uitgebouwde keukentje. Zij
schudde met de kan, schudde nog eens. Zij nam
het propje uit de tuit en hield de kan ondersteboven.
Er was geen druppel olie meer in.
„Maar er moet toch ergens petroleum zijn 1
Dat kan toch niet anders 1"
Zij greep de lamp met het kwijnende vlammetje,
beschutte het met haar eene hand, voorzichtig,
heel voorzichtig loopend, en zocht stelselmatig in
alle hoeken. Achter doozen, op planken, in laden,
onder stapels papier, onder het bed, in het kastje,
achter de kachel zelfs. „O God, laat toch ergens
een beetje olie zijn, en laat ik het vinden." Zij