No. 20 VRIJDAG 13 OCTOBER 1933 621 ging nog eens met de leege kan schudden, zij ging ieder hoekje van het keukentje nog eens nazceken, ieder papier, ieder voorwerp oplichten. Niets. Ze hoefde heusch niet meer te zoeken. Jenny zette de lamp op tafel en liep er achteruit vandaan, en haar oogen probeerden, het wankele vlammetje op de pit te houden. Het werd donkerder in de I amer. Een blik op haar horloge zei haar, dat het pas één uur was. „En ik moet den heelen nacht nog door." Plotseling sloeg er felle angst in Jenny op. „Het licht gaat uit en dan zit ik alleen in 't donker met den dood. Ik hou 't niet uit eer 't morgen is ben ik gek Dan komen ze, en dan vinden ze me.Nee nee ik moet kalm blijven. Dat kan ik, als ik mijn best doe. Ik moet niet zoo schrik achtig zijn ik moet mijn spieren niet zoo strak houden, en ik moet mijn handen niet zoo in elkaar knijpen." Maar zij werd overmand door de vrees voor hetgeen zij niet zou kunnen voorkomen. De aanblik van zichzelf, zooals zij den volgenden morgen zijn zou, scheen de kamer te vullen wild rond te springen. En nu waren er twee gestalten in de kamer de roerlooze gedaante op het bed, en die arme waanzinnige, die maar rondsprong.... „Het licht gaat uit niets kan me redden." Jenny schreide, en wrong haar handen in elkaar. Nu was de kamer heele- maal donker. „Ik wil hier niet blijven. Ik ik kón 't niet! Dan verongeluk ik nog liever in den storm." Het was de eenige weg. Vlug nam Jenny haar besluit. Zij zocht haar klee- ren. Zij zette het kleine bruine hoedje met het slappe veertje op. Zij begon haar handschoenen aan te trekken. Zij ging naar buiten, den dood trotseeren in den storm. Buiten was het knus, en veilig, vergeleken met het afgrijselijke, dat haar hier te wachten stond. Zij maakte haar bontkraag dicht om haar hals en ging naar de deur. Jenny hief de klink op. En dus vaarwel, allemaal 1 Vaarwel aan den goeden dokter Huffy, die haar bij zooveel misverstanden terzijde had gestaan en in haar geloofd had. Vaarwel aan de geduldige grijze muren, en aan de hoofd verpleegster, die haar niet mocht, en aan Jake, die haar wél mocht. Vaarwel aan Amos, den trouwen helper, en aan den grappigen ouden Pop Knute. Vaarwel aan Windy. Jenny's gezicht begon te trekken, en de tranen stroomden langs haar wangen. O Windy, Windy Zij dacht aan zijn opgewekten moed en zijn geest, die zich door niets liet neerslaan, en hoe Windy daar al negen jaar had gelegen, het onmogelijke verwachtend, en hij wou het niet opgeven. „Windy, help me.sta me bij. Zeg me, wat ik doen moet." Zij dacht aan hun lange gesprekken in Windy's kamer, en hoe zijn stem als de duisternis kwam en zij hem niet meer zien kon haar nog steeds bleef bereiken door de ruimte heen, die hen scheidde. „Angst had hij eens gezegd. „Angst waarvoor Niets kan je kwaad doen dan jezelf." En een anderen keer had hij gezegd „Wij staan voor het onmogelijke en dan merken we opeens, dat we het al volbracht hebben." De hand op den deurknop viel neer. De klink schoot weer op haar plaats. Jenny stak de handen op en nam haar hoed af. „Maar je moet bij me blijven, Windy. Kom hier vlak naast me zitten. Zeg het nu nog eens. „Dat helpt, 't Helpt heusch. Wat veilig, om zoo bij elkaar te zitten -en je arm om mij heen. Nu kan ons niets gebeuren, Windy. Ik ben bij je." Zij vond er de volledige zekerheid weer van terug. „Dat lampje is uit, maar wat kan 't ons schelen Het donker is niet zoo donker, als ik gedacht had. En 't hospitaal is niet zoo ver óók. De lichten zijn vlakbij, daar nee, dién kant op. Al kunnen we ze niet zien, daarom zijn ze nog niet uit 1 Amos rent rond, om te kijken, of alles in orde is zijn voeten maken een zacht schuivend geluid. Ik heb dikwijls gedacht, om 't zoo ook eens te probeeren misschien kom je op die manier vlugger voort. Dr. Huffy zit nog op, hij is ongerusten 't Hoofd steekt haar hoofd om een hoek van een deur, waar iedereen kalm ligt te slapen, en ze zegt uit pure gewoonte „Stite daar. 't Is tijd om te zwijgen en te rusten." De jongens op zaal 10 slapen nog niet, omdat ze zoo 't land hebben aan storm, en Frizzle haalt zijn dobbelsteenen te voorschijn, en hij zit er onder de dekens mee te spelen, met John, en ze beweren allebei, dat de andere valsch doet. „Zullen we over de lente praten Ik heb zoo'n gevoel, dat van 't voorjaar alles voor ons in orde komt. Ik zou het zoo niet kunnen voelen, als 't niet waar was. Praat tegen me, Windy. Ik ik kan je stem hooren, al is 't donker." Windy praatte. „Flink zijn, Jenny. Je beeft. Ik ben hier vlak bij je. Heb je gemerkt, hoe dit kleine schuurtje het tegen den storm uithoudt Heb je ooit een huis zoo kranig zien zeilen Tweeslachtig, denk je niet Laten we 't naar Europa sturen. Parijs in de lente 1 Ga je mee ergens heen Ik weet een verschrikkelijk leuk adres." „Wat zal ik aantrekken „Je moet iets heel langs nemen, van zachte soepele stof, die heelemaal om je heen wuift, met een sleep, en van die hooge dingen langs je ooren, die zacht en wit zijn. Windy zijn mijn óóren zacht en wit „Nu houd je me voor den gek." „Nee maar je zei zoo'n komièk costuum. En wat gaan we daar dan doen?" Een gelukkig trio.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 13