No. 20 VRIJDAG 13 OCTOBER 1933 623 Oft teis doot Jledetland (L-cUfoto k.l.u.) Enschede, het centrum pan het industrie-land Twente. „Dansen." Windy dansen Vlot, luchtig voortglijden over den vloer. „Ik wist niet, dat je zoo goed danste, Windy." „Je weet nog zóóveel niet van me, Jenny." Zijn stem werd zachter. „Ik hou van je. Ik heb aldoor al van je gehouden." „Bedoel je.... al dien tijd in 't hospitaal?" „Ja." „En dat heb je me nooit verteld Waarom heb je 't niet gezegd 't Heeft mijn hart bijna gebroken...." „Kón ik 't dan zeggen, Jenny Ik kon je niets aanbieden." Het hout stortte in met een zuchtde asch vloog omhoog als een lichte schaduw een flikkering uit het kacheldeurtje danste over de muren. „Windy, ben je er nog Oa mee zingen. Zing vlug. Mijn meisje woont aan den overkant...." En de muren zagen neer op Jenny, die in het donker zong. Wie zal zeggen, wèt Jenny bewaakte door dien nacht heen Al die jongens, wier doortocht Jenny makkelijker had gemaakt. Een klein leger van bewakers, wakend over haar, die door haar snelle aanvoelen en haar teeder- heid hun leed had verzachtden prikkel van het onrecht had gematigd en de bitterheid van het nuttelooze offer en de hardheid van het vaarwel. Erney, de man van het scheepje. Luke. Benjy Fram. De Kleine Majoor. Een stralend, trouw escadron, dat dien nacht door bivakkeerde. De storm schoot even snél weg, als hij gekomen was. Om elf uur in den morgen drong de veilige massa van Jake's zieken-auto met kracht zijn neus de bocht om, en de open plek in, waar het huisje van Dan stond. Zij waren een keer of twaalf hun weg kwijtgeraaktzij hadden door de sneeuw op hun pad heen moeten ploegen maar nu eindelijk waren zij er. Dr. Williams, dr. Huffy en Jake lieten er zich uitvallen, zij stampten met hun halfbevroren voeten, ze sloegen met hun handen onder hun armen en kwamen met groote stappen naar de hut. Jenny hoorde hen aankomen. Als echte vrouw stond Jenny op het punt, te bezwijken, nu het gevaar over en de lange nacht voorbij was. Zij wist, dat zij het niet zou kunnen houden, als zij sprak, en dus stond zij zwijgend, haar handen op haar eigenaardige manier in elkaar geklemd, te vechten tegen haar tranen. De mannen gooiden de deur open, drongen bezorgd naar binnen bleven staan. De roerlooze gedaante onder het laken. En boven het hoofd van Dan lag een vroolijk, kleurig kransje. Jenny had naald en draad en een schaar gevonden. Zij had het roode zeil van het keukentafeltje genomen, het blauwe koord van een soldatenmuts, het goud van een paar tressen, het groene kaft van 'n dichtbeschreven boekje, de heldere strepen van lintjes en daarvan had Jenny, zooals een vrouw dat kan, een bloemenkrans gemaakt. En er stonden letters op, van stukjes khaki woorden van schoonheid, van erkenning, van eer, die de heele wereld kent een olijftak, gelegd over de dienstteekenen en eervolle vermeldingen EEN SOLDAAT. De drie mannen stonden met de hoofddeksels tegen de borst, met gebogen hoofden in tegenwoordigheid van den dood. En iéts hier in de kamer was onsterfelijk de moed van een meisje. HOOFDSTUK VII WEER LENTE Een aanblik, die het hart verheft, is de komst van de lente in 't Zuiden. Gisteren gierden spookachtige winden om de schoorsteenen, en zongen zij met magere stem over grauwe, stugge verten winter sloeg in de harten der mannen in de zalen, en wanhoop sloop door de gangen. Vandaag zie, het is lente. Zoo zacht komt het stille wonder over ons. Dat teere groen, dat het hart aangrijpt,die milde, geurige lucht, die de tinteling van een blauwe zee aandraagtdie gave van leven door dood 1 Het hospitaal ging als op muziek, en Jenny ging mee. De loopende patiën ten vormden opgewekte groepen in het café van Skinny en Henry, om met de jongens van de heuvels te praten over de vooruitzichten op een spoedigen aftocht. Californië. Texas. Florida. Iedere naam was een zak goud aan den voet van een regenboog. De gekluisterden riepen luid om pen en papier, en iedere man schreef aan de een of andere vrouw, dat hij wel gauw weer zou kunnen loopen. De Groote Baas ging een rij uienplantjes zetten, en Jake had een groene das om, en Pop, de zeven-en-negentig-jarige veteraan uit den Mexicaanschen oorlog, was verliefd op de nieuwe verpleegster. En dat was nog lang niet alles. Ze hadden vandaag gehoord, dat er een beroemde chirurg uit Frankrijk zou komen, die een heel nieuwe methode had en wonderen deed. En minstens vijf man van het Blijvend Gedeelte vroegen maar vast ontslag uit die eerzame, maar vervelende organisatie. In de zalen schreeuwden de mannen aan alle kanten om den barbier. Deze prikkelbare heer begreep niet, hoe warme lucht en zonneschijn op de gemoederen kunnen werken, hij dacht, dat ze hem voor den gek hielden, en bij iederen schreeuw werd hij boozer en zenuwachtiger. „Amos, komt de barbier nou haast in den Goederenwagen Iedere zaal had een naam. Zaal 17 was de Goederenwagen, ter eere van de oude dagen van „veertig manschappen en acht paarden". Op reis ergens naar toe, ziet u, bestemming onbekend. „Barbier, schiet op. Aan dezen kant van den wagen zitten de man schappen kom op met je kwast. Aan dien kant zijn de paarden daar moet je een roskam voor nemen." „Wat nou Wie Hij begreep 't niet. Hij werd nog opgewondener en nog nijdiger. „Paarden dóór. Heb je geen oogen Manschappen aan dezen kant." (Wordt vervolgd)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 15