No. 20 VRIJDAG 13 OCTOBER 1933 (539 ®Vet aan (tiet. Freule keek een anderen kant op, omdat er tranen in haar oogen waren Ze zei, zonder hem aan te kijken „Kunnen we hier niet vandaan gaan en hij antwoordde: „Ja." Zij gingen weg, half onder hun diner. Twintig minuten later waren zij in den schouwburg, in de kleedkamer van Freule. Martin stond dicht bij de deur, alleen maar naar haar te kijken. Freule zei heesch „Martin, zou jeme geen kus geven „Neen," zei Martin met een stem van pijn. „Waarom niet?" „Freule, ik kan 't niet ik kan 't'niet 1 Begrijp je dat dan niet „Waarom kun je 't niet? Omdat ik Hammond heet?" „Omdat we niet bij elkaar hooren. Ik ben een groote idioot, maar maar ik zou dolgraag met je willen trouwen. Ik kèn niet met je trouwèn, en daarom kan ik je niet kussen ook, want Freule als ik je éénmaal gekust had, zou niets ter wereld me meer kunnen beletten, om om je ten huwelijk te vragen 1" (Slot volgt) Gezicht op de Seine en het Troca- deco te Parijs vanaf den Eifeltoren. uitzet voor haar gaan koopen, als haar verbieden, met hem om te gaan. Ik kan niets met haar beginnen. Haar moeder heeft haar verwend." „Als Freule iets doet, waar Edward 't niet mee eens is," kwam mevrouw Hammond er tusschen, „heb ik haar verwend. Maar als ze iets doet, waar hij trotsch op kan zijn, heeft hij haar alléén opgevoed." „Ik heb niet gevraagd, of u haar wou verbieden, met hem om te gaan," zei Ronnie. „Waarom vraagt u hem niet eens een keertje hier? Laat hij haar maar eens zien in haar eigen omgeving en zij hem 1 Dan wordt ze wel wak ker." „Dat zou direct al kunnen we krijgen menschen voor 't week-end," zei mevrouw Hammond. „Mij best," zei haar man. En aldus werd besloten door drie menschen, die nooit waschgoed bezorgd hadden toen zij nog jong waren, en die niet wisten, hoe bitter 't is te snakken naar iets, dat je niet krijgen kunt. Martin en Freule zaten samen te dlneeren. Martin gebruikte voor het slaatje de verkeerde vork, en hij smeerde boter op zijn brood, vóór hij het brak. Hij was geluk kiger, dan hij zich ooit in zijn leven gevoeld had. Freule zat tegenover hem, en keek hem aan. Opeens boog zij zich wat naar voren. „Martin," zei ze, „waarom vertel je me niet wat over jezelf „Er is niet veel te vertellen," zei Martin, ,,'t Zou je niet interesseeren, Freule." „Dat zou 't wel," zei ze. „Anders vroeg ik 't niet." „Nu," zei hij een beetje verlegen, „mijn vader was koetsier." Hij kuchte. „We hadden heel weinig geld, en er waren vijf kinderen, behalve ik. Om er wat bij te verdienen, nam mijn moeder een paar waschjes, en toen ik van school kwam, heb ik kranten verkocht, en 't waschgoed gehaald en bezorgd. Ik ben met 'n paar vrienden aan 't voor dragen geraakt, en dat ging zoo goed, dat ik op 't tooneel wou. Mijn moeder is gestorven, toen ik net aardig op begon te schieten...." Hier zweeg hij, en hij lachte even. „Ik vergeet aldoor, tegen wie ik 't heb," zei hij. „Jij zult vierhonderd in de maand wel 'n erg klein beetje vinden, maar ik vond 't een heele massa, en ik was zielsgelukkig, toen ik op vijfhonderd sprong. Enfin, zooals ik al zei, mijn moeder stierf, toen ik net zoover was, dat ik iets voor haar had kunnen doen. Mijn vader is hertrouwd en in Leeds gaan wonen. Er zijn twee van de kinderen ge trouwd één heeft een interne betrekking, en één is er weggeloopen en matroos geworden. De vijfde heb ik voor m'n rekening. Hij studeert. Ik hoop, dat ik 't vol kan houden, tot hij op z'n eigen beenen kan staan." Freule zei langzaam: ,,'t Zal wel een erg prettig idee voor je zijn, dat je jezelf zoo hebt opgewerkt alleen door je eigen talenten bedoel ik, zonder dat je 'n naam hebt, die den menschen elkaar achter 't handje toefluisteren Dan krijg je dingen, die je niet verdient, alleen omdat je 't geluk hebt gehad, in een bepaalde familie geboren te worden." ,,'t Is heelemaal niet prettig 1" antwoordde Martin aanstonds. „Je weet niet, hoeveel 't helpt, als je iemand achter je hebt staan, wanneer je koud en hongerig en moedeloos bent. En dan zit er nog iets anders aan vast. Al breng ik 't nog zoover en al ga ik nog zooveel geld verdienen, ik blijf toch altijd maar 'n jongetje uit een achterbuurt. Dat hoort bij mijn reclame. Ze hebben mijn afkomst en mijn armoede uitgebazuind, omdat 't publiek zooiets wei leuk vindt. Maar als ik onder de tnen- schen kom in de zoogenaamd betere kringen dan ben ik niets dan een mannetje, dat betaald wordt, om andere menschen te amuseeren. Snap je 't? Ik ben net zooveel als hun personeel. Ze betalen me om voor ze te dansen en gezichten voor ze te trekken." „Martin," zei Freule zacht, „ben je wel eens verliefd geweest Hij keek haar aan met een langen blik. „Dat had je me niet mogen vragen," zei hij rustig. „Want je weet heel goed, dat ikdat ik verliefd op jou ben." „Dat weet ik niet," zei Freule. „Tenminste, ik wou't zéker weten. Neem 't me niet kwalijk." „Ik zou jou niets kwalijk kunnen nemen," zei hij. „Als je me een mes in m'n hart stak, zou ik 't je nog vergeven. Zóóveel hou ik van je, Freule."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 31