EEN ENGEL ONDEB OORLOGSVRAKKEM doop NORMA PATTER/OM
Laat hem toch met rust, halve gare. Die flauwiteiten...."
Een man, wien een been was afgezet, en de ruggegraat verdraaid,
en die zeven eervolle vermeldingen had, vroeg de attentie der
menigte.
„Hé, slachtoffers van Mars, luister Ik zit een vragenlijst in te vullen
voor ontheffing van belasting heeft een goocheme advocaat opgemaakt
hier heb je vraag tien. Bent u zestig dagen in den oorlog geweest?"
Geschreeuw en gejouw. „Zestig dagen Zij zwegen, om even een balans
van kwetsuren op te maken, in die zaal vol reddeloos verminkte menschen,
en toen barstten zij weer uit. „Zestig dagen Geef hem z'n vetEn niet te
zuinig."
„Moet je aan Jenny laten zien. Die lacht zich krom."
„Wat is de volgende vraag, jog Het beloofde rijk te worden.
„Vraag elf Is er toen gevochten
„Zeg, smeer 'm nou je maakt er wat van."
,,'t Is waarachtig. Lees dan zelf. Hier, geef eens door."
,,'t Is zoo waarachtig."
„Laat mij daar op antwoorden."
„Nee laat mij 't hem vertellen."
Het was een heele opschudding, terwijl de veertig manschappen en acht
paarden papier en potlood opscharrelden.
„Hé, barbier weet jij ook, of er gevochten is?"
„Hoor eens, ordonnans, dat slik ik niet. Ga den baas maar roepen."
„Die slikt 't ook niet."
„Voor een soldaat is niets te goed nog veel te goed."
Er bègon iemand te zingen, en de heele zaal
deed mee
„Iedereen is idioot,
als ie klein is wil ie groot,
als ie groot is wil ie klein,
iedereen wil anders zijn."
„Waar blijft die barbier Barbier bar
bier
Dezelfde lentelucht, die de andere jongens
prikkelde tot stoute plannen en dolle grappen, steeg
ook naar zaal 10 (de zaal van Petrus, zeien de jon
gens zelfs dóór moesten ze een grapje mee maken)
en naar het smalle bed, waarop baron Keating lag
te staren naar de witte muren, wetende, dat hij ging
sterven.
De geurige zonneschijn leidde hem terug door
twaalf hopelooze jaren een vroegere lente in
Parijs, en een troep studenten, die 's nachts door de
straten marcheerden, zacht fluitend. Spanje
onder een April-hemel. De kanalen van Venetië.
Een poort van een paleis. Het lied van een gondelier
zoet voortvloeiend.
Hij was schilder geweest, en hij had als schilder
de schoonheid liefgehad, en nu al lag hij maanden
en maanden en maanden (den tel was hij allang
kwijt) naar dien witten, onbarmhartigen muur te
staren, en nu wist hij, dat hij nooit meer iets anders
zou zien.
Ginds, voorbij de poort van het hospitaal,
voorbij de uitgebreide vlakten en de oude grijze
heuvels, bewoog er een wereld van tintelende kleu
ren, waar onverschillige menschen hun onverschil
ligen blik op konden laten rusten. En hij voor
wien een enkel straaltje tint zoo veel zou betee-
kenen moest weg, en mocht het niet meer zien.
De zaaldokter had hem dien ochtend verteld,
dat ze hem ter observatie naar het stille kamertje
zouden laten brengen. De zaaldokter had 'n anderen
kant opgekeken, en hij had met een opwekkend
KORTE INHOUD VAN HET VOORAF
GAANDE. Het weesje Jenny Guest wordt buiten
door haar tante opgevoed. Deze komt bij een
brand om het leven en het jonge meisje trekt
alleen naar de stad. Daar wordt zij ontroerd door
het zien van een oorlogsinvalide en zij herinnert
zich 'n droom uit vroeger jaren, waarin duizenden
verminkte soldaten voorbijschreden. Zij slaagt er
in haar opleiding tot verpleegster te voltooien en
wordt aangesteld in het veteranenhospitaal, waar
Dr. Huffy directeur is. Jenny maakt kennis met
hem, met de hoofdverpleegster, met Amos, den
hospitaalsoldaat, en met haar zaal 17. Zij gaat
spoedig geheel in haar moeilijke taak op. De ver
minkten bewonderen en vereeren haar. Jenny
maakt plannen om de Kerstdagen voor de soldaten
zoo aangenaam mogelijk te doen zijn. De vrouw
van een der verpleegden. Windy, die naar hem toe
zou komen, verongelukte, terwijl zij, in strijd met
haar belofte, op weg was naar een feest. Jenny
weet de redactie van een der groote kranten over
te halen het bericht niet op te nemen, zoodat
Windy gelooft, dat zijn vrouw is verongelukt op
weg naar 't hospitaal. Kort daarop vraagt een der
verminkten haar ten huwelijk. Het wordt Jenny te
machtig zij vraagt verlof. Maar zij keert spoedig
terug naar haar werk. De invalide huwelijkscandi-
daat sterft. Dan wijdt Jenny haar zorgen aan
een gewonden vliegenier. Deze. Michael Fort,
krijgt door Jenny's hulp gedaan, dat hij, hoewel
zwaar verminkt, wederom kan gaan vliegen.
Jenny zelf stijgt met hem op. Dr Huffy en de
hoofdverpleegster zijn woedend op haar, maar
als Michael alléén een vlucht maakt boven het
hospitaal, bewonderen zij 't jonge verpleegstertje
des te meer. Jenny's genegenheid voor Windy
groeit intusschen. Van het Kerstfeest en den
Oudejaarsavond weet zij opnieuw iets bijzonders
te maken. Tijdens een hevigen sneeuwstorm, als
Jenny alleen in een hut bij 'n stervenden soldaat
moet blijven, beseft zij, dat zij Windy liefheeft.
heldere stem gesproken, alsof hij een stap in de goede 1 'l
richting aankondigde. Maar Keating begreep, en lachte zijn IJ
ondoorgrondelijk lachje. Als er een op 't punt stond „uit te stappen",
brachten ze hem naar 't stille kamertje. Dat was het vonnis het neerhalen
van het gordijn. Dat wist hij, en hij klaagde niet. Alleen kon hij nog
maar één kort oogenblikje terug -zijn hart vullen met de schoonheid der
dingen, die hij had liefgehad ze diep indrinken in zijn dorstige ziel
dan zou hij kunnen gaan, zender spijt of klacht.
De zaaldokter Nason had zijn woorden zoo voorzichtig mogelijk
gekozen, maar de uitdrukking van Keating's gezicht had hem zoo doen
schrikken, dat hij er met dr. Huffy over was gaan praten.
,,'t Gaat over Keating, meneer, 't Loopt af."
„We waren 't er toch over eens," antwoordde de oude dokter droevig,
„dat hij 't niet halen zou."
„Maar hij ligt nog ergens op te hopen hij smeekt met zijn oogen
hij verwacht iets van me. Wat kan hij willen Hij ligt bijna den heelen dag
met zijn oogen dicht, maar als hij ze opendoet als hij me aankijkt dan
is 't er weer die vraag. Maar hij weet niet, dat 't er is, en hij wil zich niet
uiten."
Hij ging heen en weer loopen.
„Je moet 't je niet indenken't is baron Keating Een schilder
een genie Ik heb een schilderij van hem gezien, op een tentoonstelling in
Parijs. Ik heb er een uur naar zitten kijken. Hij had een heel eigenaardige,
pakkende manier. Een nieuwe techniek. Hij had de wereld onsterfelijke schoon
heid kunnen geven en toen kwam de oorlog, en toen moest hij zichzelf
geven. Maar om zijn vermoorde genie tobt hij
niet.... die hoop moet hij al heel lang hebben
opgegeven. Maar wat is 't dan Hoe kunnen we hem
helpen?"
Dr. Huffy zuchtte. No. 80 was vol met der
gelijke problemen. Eindelijk zei hij
„Laat Jenny maar eens hier komen. Met haar
kunnen de jongens praten zij krijgt ze los. Als
iemand hem helpen kan, is zij 't."
De hoofdverpleegster wou Jenny niet op zaal
10 hebben. Dat vertelde ze dr. Huffy ronduit.
„Het is haar zaal niet, dr. Huffy."
„Ik moet haar kunnen gebruiken, waar ik haar
noodig heb. De andere meisjes zijn uitstekende
verpleegsters, maar Jenny is.... Jenny."
Zij bleef staan, groot en hoekig en afkeurend.
„Ik geef toe, dat ze haar kwaliteiten heeft,
maar gezond oordeel nee. Geen greintje. Ik heb
van haar meer last gehad dan van alle andere
verpleegsters samen. Ik denk altijd wat zal ze nu
weer uitspoken. Ze is te onbesuisd en ze laat zich
door haar gevoel meesleepen. In 't begin heb ik ge
dacht dat ze 't wel leeren zou dat ze zich aan
onze regels zou houden, als zij ze begreepMaar
nu weet ik, dat ze 't nooit leert. Gaat u maar even
na, wat ze allemaal al uitgehaald heeft. De mannen
van zaal 10 zijn er heel erg aan toe. Straks neemt
ze er daar óók een van mee op een vliegtochtje,
achter onzen rug."
Zijn oude oogen werden zachter bij die herin
nering.
„Ze heeft er hem niets dan goed mee gedaan."
„Maar 't was niet in overeenstemming met de
voorschriften," snauwde de hoofdverpleegster.
„Nee 1 Volgens onze uitspraken had hij al dood
moeten zijn."
„En nu denkt u zeker," zei ze met bijtenden
spot, „dat ze in dit geval ook zoo'n wondertje zal
doen