No. 21 VRIJDAG 20 OCTOBER 1933 633 „Te redden is hij in geen geval. Maar ik wil baron Keating in zijn laatste dagen laten krijgen 't zullen er heusch niet veel meer zijn wat Jenny geven kan, en niemand anders, die ik ken." „Als u maar onthoudt, dat ik u gewaarschuwd heb." Zij zou hem dit later hèlpen onthouden met voldoening. Dr. Huffy had gelijk de mannen konden praten tegen Jenny en baron Keating kon het ook. Dr. Nason legde Jenny het geval uit. „Zijn oogen vragen voortdurend om iets, en we kunnen hem maar niet aan 't praten krijgen. Probeer uit te vinden, waar hij over piekert waarom hij zoo met zijn oogen dicht blijft liggen. Help hem als je kunt. Er is iets, waar hij nog altijd op hoopt." „Ik weet 't," zei Jenny zacht, ,,'t Is al, wat ze nog hebben dat kleine vonkje hoop. Als hij dat losliet, stierf hij." „Hij stérft al. Dat moet je goed begrijpen." Dat licht van strijd kwam in Jenny's gezichtje. „We hebben er wel anderen opgehaald 1" Hij keek haar ongerust aan. „Begin jij nu ook niet te hopen...." „Maar ik ben net als hij. Ik heb óók niets anders 1" Toen begreep hij, dat het verkeerd was geweest, haar hier te brengen. Ze trok het zich te veel aan. Hij bleef even staan, met een bezorgden blik naar haar gezicht, toen keerde hij zich om, en liet haar staan met een glans om haar heen, die scheen in de donkere gang naast de deur van den dood. Baron Keating zèg dat licht. Het kwam met Jenny mee zijn kamer binnen, en zelfs de stugge witte muren leken weeker en minder fel te worden door de zachte overredingskracht van haar bijzijn. Toen hij haar rustig door de kamer zag gaan, en toen hij haar zag zitten, met de stille handen gevouwen in haar schoot, werd hij zich bewust van een buitengewone innerlijke kalmte vrede. Die oogen. Als hij dié eens mocht schilderen I Was het de diepe, door lichte kleur, die je trof, of was het de ziel achter die oogen Hij zei tot haar (het kwam heelemaal vanzelf, dat luidop je gedachten uitspreken tegen Jenny) „Maanden en maanden lang heb ik gehongerd naar kleur. Nu heb ik die gevonden in uw oogen. Het zijn kleine vuurtjes lampjes, die voor een altaar branden. Maar het zijn droevige oogen ook." Jenny's handen trilden, en zij sprak snel zij was altijd bang, dat de menschen haar geheim uit haar oogen lezen zouden. „U houdt uw oogen den heelen dag dicht. Waarom eigenlijk „Ik probeer aan het geschitter van die afschuwelijke muren te ontsnappen. Verblindend wit 't Doet me zeer. Ik word er zoowat sneeuwblind van." Zij ging de gordijnen dichtdoen. Maar dat bedoelde hij niet. „Je künt 't niet temperen behalve met kleuren." Jenny begon het te begrijpen. „Wat voor kleuren „Ja Dat weet ik niet eens meer. Dat vreet me gewoon op. Ze zijn weg, mijn heerlijke, heerlijke kleuren. Ik heb ze hier in de toppen van mijn vingers gehad ze gloeiden door me heen, en er kwamen altijd nieuwe combinaties en effecten. Ze zijn een heelen, heelen langen tijd gebleven om op me te wachten. Toen zijn ze weggegaan. Al dat harde, knarsende wit.'t Is net sneeuwblindheid. Ik heb er zoo lang naar gekeken, dat ik bang word, dat ik geen kleuren meer kennen zal, als ik ze zie." Jenny praatte over de kleuren, die zij het mooiste vond tinten blauw, lazuur en saffier en tur koois en ai de heerlijke tinten goud, van barnsteen tot ivoor en het koele stille groen, en de vlam, die de kleur der overwinning was. Zij zag zijn gezicht opleven, de slanke schildersvingers bewegen onder het dek. Hij vie' haar in de rede. „Zeg bestaat dat allemaal nog Is de wereld nog mooi en bont Is 't niet verdwenen, toe" ik verdween Valt de mane schijn nog als een waterval van zilver op de rivieren En pakker de torens nog steeds die laatste triomfantelijke fakkel van zon licht, om het nog één ademloos moment omhoog te houden En juweelen, en zij, en mooie oude meubelen ieder met zijn eigen kostbare vlam van binnen Ik was van plan geweest, dat alle maal te schilderen, ik wou...." Zij kon niet spreken. De sluizen waren eindelijk open, zijn stem trilde van ontroe ring, hij begon haar te vertellen over zijn werk. „Ik was nog maar 'n jongen, toen ik in Parijs studeerde, ik be gon pas een beetje hand te krijgen, maar de critici waren vriendelijk. Ik had ben atelier een kolossale ruimte, een beetje uitheemsch, vol mooie kleeden en lappen en zeldzame antieke Fran- sche meubelen. Het was de vaste plaats van samenkomst voor de jonge artisten van de buurt. En we hebben een pret gehad En we hebben vurig gewerkt I En we gingen te keer 's avonds .Toen kwam de oorlog, en ik ging mee, natuurlijk, maar ik was eigenlijk heelemaal geen vechter. Ik heb nooit gezien, wat er om me heen gebeurde de soldaterij, de lange moeilijke marschen, de modder en het vuil en het bloed. Wat denk je, dat ik me herinner, als ik terug denk? Hoe mooi de nachten waren in de loopgraven. Ja, echtDe sterren van Frankrijk. De naakte schoonheid van een kapotge schoten, boomloos veld. Zelfs de ®Vei oan füex. Jonge Egyptischeop weg naar de bron om water te halen. i

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 11