VROUWENLEVEN Iersch Haakwerk Aan verschillende briefschrijfsters. VRIJDAG 20 OCTOBER 1933 No. 21 1 picot, 2 vaste, 1 picot, 2 vaste, 1 picot boven op de punt en aan den ande ren kant van de punt weer 2 vaste, 1 picot, 2 vaste, 1 picot, 2 vaste. Bij de 2de en volgende punten haakt men de eerste picot vast aan de eerste van de vorige punt. Fig. II: Men haakt 20 losse st. en verbindt die met 'n halven vasten st. tot *n ringetje. Daarom heen haakt men 30 vaste st. 2de toer: 3 vaste st. in 3 vaste, 8 losse, 3 vaste in de volgende 3 vaste, 8 losse enz. 3de toer: telkens 3 vaste in de vorige 3 vaste en 12 vaste om de 8 losse st. enz. enz. 4de toer: telkens 3 vaste in de vorige, 14 losse, enz. 5de toer: 3 vaste in de vorige 3 vaste, 20 vaste om de 14 losse st. enz. enz. Fig. Ill: 12 losse st. tot 'n rondje samen voegen. Daar omheen 18 vaste st. haken. 2de toer: het werk om- keeren, 12 losse St., 1 vaste in den 3den vaste van het rondje. Aan den rechterkant van het werk: om een deel der losse st. heen 2 vaste st., 1 picot, 2 vaste. Dit den geheelen toer herhalen, men heeft dan 6 lussen. 3de toer: om elke lus 12 vaste st. 4de toer 1 vaste st. in eiken vasten, waarbij men de voorste lussen opneemt. Voor het steeltje 25 losse st. daaromheen haakt men 35 vaste st. en nog 1 toer vaste st., waarbij men de voorste lussen opneemt. Aan het einde van den toer haakt men het steeltje vast aan de bloem. Fig. I V. 12 losse st. tot 'n ringetje samenvoegen. Daaromheen 18 vaste st. haken. 2de toer: 3 vaste st. in 3 vaste, 9 losse 1 vaste in op 1 na den laatsten lossen en verder 7 vaste in de overige 7 losse st. Dan omwerkt men deze steken met den rechter kant van het werk vóór zich, aldus 1 vaste in den 2den st., 1 vaste in den 3den, 3 stokjes, 2 vaste op den top 2 vaste en aan den anderen kant naar beneden werkend weer 2 vaste, 3 stokjes, 2 vaste. Hiermee is een blaadje klaar en haakt men verder telkens 3 vaste st., 1 blaadje. 3de toer 3 vaste St., 1 picot van 4 losse en 1 halve vaste in den eerst gehaakten steek daarvan, 3 vaste, 1 picot, 3 vaste, 1 picot op de spits; en aan den anderen kant van het blaadje, naar be neden toe 3 vaste, 1 picot, 3 vaste, 1 picot, 3 vaste. Deze steken om elk blad herhalen. Een volgende maal een en ander over de wijze waarop verschillende motieven met elkaar kunnen worden verbonden. THÉRÈSE. Op veler verzoek geef ik nu eens 'n paar patroontjes van haakwerk voor het vervaardigen van allerlei kleedjes en voor lersch haakwerk. Het lersche haakwerk bestaat uit verschillende gehaakte motieven, welke door 'n luchtig netwerk van losse steken en picots met elkaar verbonden worden. Het is juist daarom zoo interessant, omdat men het zelf op allerlei wijzen kan varieeren. Men kan er kleine en groote, ronde en vierkante kleedjes van samenstellen, men kan ze ook aanwenden voor kraagjes en manchet ten, of voor heele blouses, gehaakt van fijne wol. In het laatste geval haakt men verschillende figuren, die men op bepaalde afstanden op het patroon rijgt en door losse steken (welke men later al dan niet met vaste steken kan omwerken) en picots met elkaar verbindt. Waar de opening tusschen twee motieven in wat groot is, haakt men 'n klein rondje van vaste steken of stokjes om er midden in te zetten. Hierbij nu worden 4 verschillende motieven afgebeeld, die op de volgende manier gehaakt worden. Fig. I: 12 losse st. tot 'n ringetje samenvoegen. 3 losse st. voor het eerste stokje en verder nog 23 stokjes in het rondje. 2de toer: 3 vaste st. in de eerste 3, 2 vaste st. in den 4den vaste, om en om (beide lussen op nemen). 3de toer: 15 losse st., 1 vaste st. in den 6den st., van boven af gerekend, 2 keer 2 losse, 1 stokje, waarbij men 2 losse overslaat, 3 losse en 1 vaste tusschen 2 bij elkaar staande vaste st. van het rondje. Dit herhalen tot het einde van den toer men heeft dan 6 punten. 4de toer: 1 vaste in eiken lossen en eiken vas ten steek. Boven op de punt haakt men daarbij 3 vaste in 1 st. en aan den onderkant slaat men tusschen 2 punten 2 st. over. 5de toer: vaste st., waarbij men enkel de achter ste lussen opneemt3 vaste boven op de punten aan den onderkant geen steken overslaan. 6de toer: De voorste lussen opnemen, 2 vaste, Het is jammer, dat niet alle lezeressen die be lang stellen in onze handwerkrubriek, die rubriek geregeld schijnen in te zien, want herhaaldelijk ontvang ik brieven met vragen, welke in deze ru briek reeds uitvoerig werden beantwoord. Het spreekt wel vanzelf, dat zulke en ook andere vragen alleen maar persoonlijk beantwoord kunnen wor den wanneer daarbij postzegel voor antwoord wordt ingesloten. Zoo hadden we, in ons nummer van 22 Januari '32 de beschrijving van 'n gebreide onderjurk, waarin de drukfoutenduivel van 'n 1 'n 4 had ge maakt. Ik ontdekte de fout dadelijk en in het daarop volgende nummer van ons blad dat van 29 Jan. '32 dus werd de fout hersteld. In de week die intusschen moest verloopen is er 'n ware lawine van brieven op m'n arm hoofd neergekomen, alle met den noodkreet „Het patroon komt niet uit." Afgezien van m'n verbazing over het feit, dat zóó vele dames onmiddellijk aan het bewuste patroon schenen te zijn begon nen, was dit begrijpelijk. Maar ook na de correctie bleven er nog brieven binnenkomen met dienzelfden noodkreet en zelfs in de afgeloopen week ontving ik nog 'n paar brieven met klachten over diezelfde onder jurk, waarvan het patroon niet klopte 1 Verder ontvang ik telkens nog brieven van dames die vragen hoeveel knotten ever lasting er noodig zijn voor het gehaakte vloerkleedje, of schoon dit in ons nummer van 22 Sept. j.l reeds is opgegeven. Tot slot zij nog even geme moreerd, dat ik alleen patronen van haak- of breiwerk kan geven door middel van deze rubriek, dus niet persoonlijken dat er, door de beperkte ruim te welke ervoor beschikbaar is, onmogelijk aan alle aan vragen om bepaalde patronen kan worden voldaan. THÉRÈSE. Mantel van nibe- tine stof met staan - den bontkraag van breitschwanz. De tos- se rugpelerine is in het rugpand ingezet. Er zijn voor den herfst o.a. ensembles ontworpen van rok en blouse met driekwart langen mantel, ofwel van japon met mantel. In het laatste geval kan het bovenstuk van de japon uit dezelfde stof bestaan als de mantel. Er is, bijvoorbeeld, zulk een ensemble van Seraph. De rok is zwart, het bovengedeelte van de japon, tot aan de heupen, grijs met 'n breede zwarte ceintuur. De halflange mantel grijs. Ook de nieuwe lange herfstmantels zijn bijzonder interessant. Een fraai voorbeeld ervan is het model onzer afbeelding, met de losse rugpelerine, die in het rugpand is ingezet. Karak teristiek voor de nieuwe mode is ook de leeren ceintuur, welke slechts hal verwege het middel omsluit en de epauletten vormende revers aan den voorkant. Dit model van nibeline stof heeft 'n staanden bontkraag van breitschwanz. Er is voor dezen mantel 2.70 M. stof noodig van 1.40 M. breedte. PAULA DF.ROSE.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 16