door
A. v. GuUcK
VRIJDAG 27 OCTOBER 1933
De keurig gekleede jongeman, buigend uitge
leide gedaan door den verkooper, verschilde
wel veel in voorkomen van den jongeman, die
'n uur te voren naar binnen was gestapt. De kwestie
is, dat Will Border achttien maanden zonder werk
was geweest en dat is gewoonlijk geen tijd,
waarin de garderobe er beter op wordt. Achttien
maanden geleden had hij een prachtige betrekking
verloren door den ondergang van zijn firma,
achttien maanden lang had hij wanhopige pogingen
gedaan om een nieuw baantje te krijgen, in
middels levend van zijn spaarpenningen. Nu had
hij, goddank, weer een baantje gevonden of
beter, een vriend had hem er aan geholpen. Van
zijn nog resteerend geld had hij zich nu een nieuwe
uitrusting aangeschaft en hij voelde zich nu een
nieuw mensch.
Will liep ongemerkt de straat af. Zijn gedrukt
heid was verdwenen hij was weer iemand, die een
rol in het leven speelde. Alles te danken aan de
loyaliteit van een vriend. In zijn betrekking
zou hij wei voldoen, wist hij. Hij had er nu een week
opzitten het eerst verdiende geld had hij in den
zak. Het was Zaterdagmiddag één uur hij dacht
er over, het begin van een nieuwe periode op te
luisteren door in een deftig restaurant te gaan
eten. Maar de voorzichtigheid, die hem veilig
door achttien maanden werkloosheid had gevoerd,
overwon, en hij trad een meer eenvoudige lunch
room binnen. Het was er tamelijk vol, maar het
lukte hem een tafeltje alleen te bemachtigen,
daar de eenig aanzittende juist opstond om te
vertrekken. De jongeman nam de krant op, die op
tafel lag. Er onder zag hij toen een stapeltje
dubbeltjes liggen, waarschijnlijk door den vorigen
gast achtergelaten als fooi. Er lagen er tien
een gulden dubbeltjes. Een ongewone fooi in een
lunchroom.
Hij las de krant, toen in den stoel aan den an
deren kant van het tafeltje een meisje ging zitten.
Border zag haar een oogenblik aan, om dar weer
dadelijk zijn aandacht bij de krant te bepalen.
Toch zou het hem vergeven kunnen worden,
indien hij langer gekeken had. Want het meisje
was van een teere schoonheid, gekleed in een een
voudig, maar goed passend mantekostuum. Ze
kon van alles zijn maar zéker was ze daarbij
een dame.
Plotseling trok een beweging Will's aandacht.
Maar ditmaal keek hij niet naar het gezicht van
het meisje het was haar hand, die hij, van over
zijn krant, gadesloeg. Het meisje had haar hand
schoen uitgetrokken, en haar linkerhand, ringloos,
dun en wit, rustte op de tafel. Die hand sloot zich
over den stapel dubbeltjes en schoof dien vlug
in haar handtasch.
Het volgend oogenblik sloeg het meisje de oogen
0p om in Will's oogen te kijken Onder zijn blik
werd het meisje vuurrood haar lippen begonnen
te trillen. Zij zag er zwak en mager uit. Hier werd
geen doktersoog vereischt om de sporen van een
pas geleden ziekte op te merken. Of was het
ellende
In een wanhopige poging om zich te herstellen
hakkelde het meisje „Ik.uu moet niet...."
„Neemt u mij niet kwalijk," viel hij zacht in.
„ik had het niet moeten zien. En ik kan uw
handelwijze niet afkeuren. Ik geloof, dat ik in
uw omstandigheden hetzelfde zou gedaan hebben.
Hij zag een dienster naderen en ging vlug door
„Luister, u moet met me lunchen. Ik begrijp u
volkomen. U was wanhopig, moest iets eten, hoe
dan ook, en het gezicht van dat zilver was te
veel voor u. Doet u me het genoegen en luncht
u met mij. Ik ben rijk enDe dienster was
hun tafel genaderd. Will Border bestelde kalm
het beste dat op de spijskaart stond.
„En nu," zei Will, „sta me toe, me aan u voor
te stellen. Mijn naam is Will Border. Ik wil beloven
me als een heer te gedragen, ofschoon ik wat uit
de praktijk ben."
Het meisje zag hem verbaasd aan. „Uit de
praktijk vroeg ze.
De jongeman dacht vlug na. Een slecht begin.
Achttien maanden had hij zijn geheim weten te
bewaren nu zou hij het haast verklappen. Als
hij haar vertelde, dat hij zoolang werkloos was
geweest, zou zij hem wellicht later willen terug
betalen, en dat wilde hij juist niet. Het meisje
zag er beschaafd uit. Wat er met haar ook was
gebeurd, zij was ontegenzeglijk een dame
gebleven. Neen, zij moest den indruk krijgen,
dat het voor hem niets beteekende haar een lunch
te geven. Hij kende al te goed den trots der ar
moede. Het was beter, voor te geven dat hij rijk
was, heel rijk. Wacht, hij had het.
,,'t Is lastig," verklaarde hij, „voor een leeg-
looper om een heer te zijn."
„Dat klinkt erg cynisch," glimlachte zij. „Maar
u zult het wel niet meenen. AI is u rijk, heel rijk
zelfs.
„Toch wel," viel Will in. „Als u hoort, hoe ik
mijn dag doorbreng, zal u 't wel met me eens zijn."
„Nu," merkte het meisje op, „dan ben ik toch
nieuwsgierig hoe u bijvoorbeeld het laatste jaar
hebt doorgebracht."
De jongeman bedwong zich met moeite. Vreemd,
hoe iedereen hem dat vroeg. En vreemder nog,
dat hij niets van zijn ellende wilde laten blijken.
Hij zou maar wat zeggen praten maar. Dan
voorkwam hij meteen, dat zij van zichzelf zou
moeten vertellen. En dus hing Will Border een
uitgebreid verhaal op van een -rijk jongmensch,
No. 22
dat reisde, badplaatsen bezocht, jaagde, allerlei
vermaken afliep in het kort, dat zuiver voor zijn
plezier leefde. Tijdens het vertellen trachtte hij
ook nog een werkkring te bedenken, die iemand
van zijn stand zou kunnen uitoefenen, maar dat
wilde hem zoo gauw niet te binnen schieten.
Zoo kwam de lunch ten einde. Will gaf een
vorstelijke fooi aan de dienster. Toen hij achter het
meisje naar den uitgang liep, voerde hij een plan
uit, dat hij tijdens het eten had bedacht. In den
zak van haar mantelcostuum stopte hij ongemerkt
drie bankjes van tien en voelde zich zoo schuldig
als een zakkenroller. Op straat namen zij afscheid.
Half verlegen, maar glimlachend, stak het meisje
hem de hand toe. „Ik dank u," zei ze. „U is heel
vriendelijk voor me geweest, mijnheer Border."
Will keek haar na, tot zij in de menigte was
verdwenen. Langzaam liep hij daarna naar huis.
„Arm kind," dacht hij. „Stakkerd. Nog beroer
der er aan toe, dan ik geweest ben. Om zoo'n
wanhoopsdaad te willen doen 1 Wat een heerlijk
kind anders. Als ik niet zoo had moeten opscheppen,
had ik misschien nader.... ach wat, droomen.
Maar niet meer aan denken."
De man, die blij was het meisje ongemerkt
geld te hebben kunnen geven, ging dien avond
vroeg naar bed in zijn armelijk kamertje. Hij had
toch geen geld om uit te gaan. Hij lag nog lang
na te denken over het meisje, wier naam hij
niet eens wist.
Dienzelfden avond, in de luxueuze slaapkamer
van een groot huis in dezelfde stad, werd een
jongedame door haar kamenier geholpen.
„Ik vind hier drie biljetten van tien gulden
in den zak van uw wandelpakje, juffrouw," zei
het meisje.
„Drie biljetten, Lies Ik weet zeker dat ik
geen geld.... laat eens zien."
Daar waren de drie biljetten. Geen briefje, geen
enkele aanduiding, waar zij vandaan kwamen.
Maar het meisje begreep. Zij keerde zich tot haar
dienstbode
„Lies, ik heb vandaag iets heel gemeens gedaan.
Kellners hebben gelijk als zij zeggen dat dames
schriel zijn met fooien. Ik. ik ging in een lunch
room om een kop koffie te drinken, en merkte
toen, dat ik niet kleiner had dan een gulden. Om
nu geen groote fooi te moeten geven, probeerde
ik mijn gulden te wisselen voor dubbeltjes."
„Dat is toch niet gemeen, juffrouw," merkte
de kamenier op.
fan, een paard van de Zwolsche Gemeentereiniging
heeft verschillende adressen waar hij wat lekkers
krijgt. Als de bewoners het dier niet hebben zien
komen, trekt 't zelf aan de bel om hen te waarschuwen.