No. 23
VRIJDAG 3 NOVEMBER 1933
maar het kostte Newton weinig moeite, de juiste kamer op de zesde verdieping
te vinden, want de namen Rayner en Norton stonden op de deur.
Eerst beweerde een kantoorjongen met een onnoozei gezicht, dat meneer
Rayner er niet was, maar toen Newton zijn naam noemde, ging er als door
tooverkracht een deur open en Rayner kwam zelf excuus vragen voor de
domheid van het jongmensch. Hij liet den bezoeker in een weelderig gemeu
beld kantoor, wees hem een makkelijken stoel en haalde een flesch en een
kistje sigaren te voorschijn.
Na een kort algemeen gesprek kon Newton niet langer zijn nieuwsgierig
heid verhelen over hun zonderling afscheid van den vorigen avond, aan het
station.
„Waarom was u gisteravond zoo opeens verdwenen vroeg hij.
Rayner glimlachte veelbeteekenend.
„En dat vraagt u me?" Hij lachte luidop. „Ik moest zelf een goed heen
komen zoeken, toen ik dien detective op 't verkeerde spoor had gebracht.
Vindt u 't niet aardig, dat ik hem op een bruin pak afstuurde in plaats van
een grijs
Newton deed niet mee met de vroolijkheid. Zijn gezicht toonde onschul
dige verbazing.
„U bedoelt, dat hij mij verdacht...."
Rayner keek zijn bezoeker met duide
lijke bewondering aan.
„Beste kerel, je hebt met je branie hen
prachtig in de luren gelegd. Je hebt óók je
roeping gemist, net als onze vriend Travers,
de romanschrijver. Je had tooneelspeler
moeten worden. Zullen we open kaart
spelen
„Graag," zei Newton.
„"Je denkt toch zeker niet, dat je mij
wat wijs hebt kunnen maken in den trein
Ik had al wat gauw in de gaten, wie je
bent." Hij leunde achterover in zijn stoel en
wachtte, zeker van de uit werking van z'n schot.
„Zoo, wie ben ik dan?" vroeg Newton,
kalm en effen. En als hij zich verwonderde
over de familiaire houding van den advocaat,
zoo heel iets anders dan zijn terughoudend
heid en zijn afgemeten zinnen in den trein,
toonde hij het toch niet.
„Parel-Jack, uit Chigaco Toen hij
dezen kogel had afgevuurd die zeker
goed geraakt had, want Newton opende
hoorbaar zijn mondbegon Rayner in zijn
bureau iets te zoeken. Terwijl hij dit deed,
zag Newton een paar revolvers, die er grim
mig uitzagen.
„Kijk eens, vriend," en de advocaat
toonde een klein portretje. „Probeer me nu
niet wijs te maken, dat dat iemand anders
is want dat zou een beleediging zijn
voor mijn scherpzinnigheid."
Newton aarzelde even voor hij ant
woordde. Eindelijk zei hij
„En als ik nu eens toegaf, dat ik het
ben wat dan
„Zoo is 't beter. Nu kunnen we aan
de zaken komen."
Newton wees naar het portretje.
„Hoe komt u daaraan?"
„Zal ik je vertellen. Toen je met dat
half millioen aan parels zoek was, zei ik
tegen een paar vriendenDa's een handige
jongen dien zou ik wel willen kennen hoe
ziet hij er uit Eén van hen gaf me dit
kiekje. Ik houd zoo'n beetje 't oog op de lui,
die groote dingen doen in de wereld van de
misdaad, zie je. Toen je me in den trein aan
sprak, viel je gezicht me op, maar ik kon je
pas thuisbrengen, toen je 't over dien parel
diefstal in Chicago had."
„U bedoelt, dat ik mezelf verraden
heb?" vroeg Newton. „En u...."
„Ik had gehoord, dat je bijna niet kon
nalaten, om over misdaad te spreken, 't Is
gelukkig voor je, dat je een vriend getrof
fen hebt."
„Een vriend u, een advocaat? Hoe
kan ik weten, of ik...."
„Luister, dan zal ik 't je bewijzen. Ik
heb al een heelen tijd gezocht naar zoo'n
jongen man als jij bent. Ik heb gegevens
en portretten van tientallen, maar die be
antwoorden geen van allen aan mijn plan
nen en eischen. Jij wel."
Hij wachtte, om het effect van zijn
vleierij waar te nemen.
0{i ieis dooi Jted&Uand.
In de schaduw van de .Lange Jan" te Amersfoort.
Newton's gezicht bleef strak, al wachtte hij met spanning op het
vervolg.
„Ik ben in staat om veel voor je te doen. Je hebt het voorkomen, de
ontwikkeling en de manieren, die ik hebben moet. En 't voornaamste is,
dat je hersens hebt. Vertrouw je aan mij toe, dan ligt de heele wereld voor
je open. Samen kunnen we grijpen waar we willen en zooveel we willen. Ge
loof me gerust, ik weet wat ik zeg."
Newton zat stomverbaasd.
„Je hebt natuurlijk geen flauw vermoeden wie ik ben," ging Rayner
voort, „maar zooveel heb je nu wel begrepen, dat ik geen gewone advocaat
ben, zooals ik me voordoe."
„Wie bent u dan?" vroeg Newton.
„Een van de grootmachten in de hedendaagsche wereld," antwoordde
Rayner, kalm de asch van zijn sigaar tikkend. „Tk ben één van die geheim
zinnige krachten, die de misdaad organiseeren en leiden."
„U Newton toonde nu zijn innerlijke beroering, terwijl Rayner ge
noot, dat hij de koelbloedigheid van zijn gast overwonnen had.
Wordt vervolgd.)