Meneer Newton uit Buffalo r Stinken MARIE B.SCHRADER h t>4 VRIJDAG 10 NOVEMBER 1933 No. 24 Het is natuurlijk mogelijk, dat nog één of twee van die werkjes, zooals in Chicago, je lukken," ging Rayner voort, „maar waarom zou je je succes niet verzekeren, door mij je plannen te laten maken en raad te laten geven Ik heb een corps van knappe assistenten, die nergens voor staan, in bijna alle groote steden in 't buitenland en in de Vereenigde Staten. Natuurlijk zouden die alleen helpen in den gewonen gang van zulke zaken." ,,'t Lijkt wel een roman van Travers!" merkte Newton op; en toen, plotseling impulsief, verklaarde hij „Ik ben tot alles bereid." Rayner was in zijn schik met die overgave hij begon bijzonderheden te beschrijven van eenige werkjes, die hij in de laatste weken geleid had. Eén, een groote effecten-zwendel, was juist vóór zijn terugkomst afgeloopen. Hij zorgde altijd, dat hij op zulke tijden buiten de stad was Van de buitenwereld kende niemand hem, en in de onderwereld marr een heel enkele, vertelde hij. Hij stelde Newton voor, de hoofdrol te spelen bij een groote berooving, die hii in 't hoofd had. Newton stemde toe en beloofde, met hem te komen dineeren, om half zeven, op een afgesproken adres aan den Oostkant. Bij 't afscheid gaf Rayner hem den raad, zich dadelijk schuil te gaan houden, en niet meer brutaal de rol van heer te spelen in een eerste-klas- hotel, want de politie zat hem vlak op de hielen. Newton nam op zijn raad een taxi terug naar 't hotel. Hij wou op dat moment geen risico wagen, als de politie zoo ijverig naar Parel-Jack speurde, want als Rayner en de detective aan 't station hem herkend hadden, konden anderen dat ook doen, en hij had zelf nog iets op zijn programma, waar hij eerst voor zorgen wilde. Toen hij den portier om zijn sleutel vroeg, groette Smith hem met de opmerking, dat hij tot zijn spijt gehoord had, hoe hij beroofd was. „Ik beroofd? Dat moet een vergissing zijn," zei hij. Smith keek ongeloovig. „Ik zie, dat u nog net zoo'n hoed hebt, als dien ze van gestolen hebben," zei hij. „Welnee," antwoordde Newton, in den spiegel kijkend, „dit is dezelfde hoed Smith was klaarblijkelijk even verwonderd als Newton, maar hij begreep, dat de gast niet over die zaak wenschte te spreken dus mompelde hij maar, dat iemand hem iets gezegd had over een diefstal. Het was detective Leahy, die den portier door de telefoon had verteld, wat hij dien middag op 't politie-bureau gehoord had. Hij had gevraagd, of er nog nieuws was, en toen had een der detectives geantwoord, dat er iets verschrikkelijks gebeurd was: John T. Atwell, de millionnair, had opge beld en geklaagd, dat hij zijn hoed en zijn horloge kwijt was. Niemand begreep, waarom zoo'n rijkaard de politie overlast aandeed, terwijl hij toch zonder bezwaar die paar dollars voor een nieuwen hoed uit zijn zak kon halen. Het scheen echter, dat Atwell buitengewoon op dien hoed gesteld was 't was een nieuwe, en een cadeau van een vriend. En een dief kon er niet makkelijk mee wegkomen, want Atwetl's naam stond er voluit in. Leahy had niet gezegd, dat de millionnair in zijn hotel logeerde, maar hij besloot uit alle macht naar de vermiste voorwerpen te zoeken, want hij vermoedde, dat de millionnair hem goed zou beloonen. Nauwelijks was Newton op zijn kamer, of de telefoonbei rinkelde. Het was een vrouwenstem, die naar hem vroeg, en Newton herkende de stem als die van miss Hilliard. Ze vroeg, of ze hern in de hall een paar minuten mocht spreken. Hij was nogal verwonderd, dat het meisje hem zien wou, maar hij vond het wel prettig, en haastte zich naar beneden. „Ah, meneer Atwell.... begon ze. „Newton," verbeterde hij. „Hm, meneer Newton dan maar ik weet nu, wie u werkelijk bent. Dat is natuurlijk uw zaak.Newton verwachtte, dat ze hem Parel- Jack zou noemen, maar dat deed ze niet. „Ik vond 't erg vervelend, toen ik dat hoorde van uw hoed door en uw horloge, en ik wou u nelpen, om ]\Jq 2 ze terug te krijgen." „Heel vriendelijk van u," zei Newton, „maar ik mis niets 1" „Ja,dat hebt u tegen meneerSmith ookgezegd maar meneer Leahy dacht dat u mij misschien 'n paar bijzon derheden zou vertellen. Hij zal u zelf later wel spreken." „Maar wie is meneer Leahy en waarom denkt hij, dat ik u iets ver tellen zal „Meneer Leahy is de hotel-detective hier hij komt direct en ik ik ben ook een detective." Newton kon zijn verbazing niet verbergen. „U een detective Dat zou ik nooit geloofd hebben." „Ik ben ook eigenlijk maar amateur.Ik heb eens één keer een geval voor meneer Leahy uitgezocht zoo voor de pret. En de man, die zijn gesto len goed terugkreeg, was zoo gelukkig, dat hij me dit gouden beursje gaf. Toen zei meneer Leahy, dat ik maar eens moest probeeren, écht detective te worden vrouwen doen van alles tegenwoordig," voegde ze er bij, want ze voelde, dat ze in Newton's achting aanzienlijk gedaald was. -«V»

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 28