m No. 24 VRIJDAG 10 NOVEMBER 1933 765 „Dan zou ik u toch raden, dat idee maar op te geven," zei Newton. „Ik geloof nooit, dat 't u goed af zou gaan, misdadigers naar de gevangenis te helpen." Het meisje bloosde en sloeg den blik neer. Daardoor zag ze den naam aan den binnenkant van Newton's hoed, dien hij in de hand hield. „Hè, 't is uw hoed riep ze uit. En ze las hardop „Vervaardigd door de Stetson-Company speciaal voor John T. Atwell." Newton bekeek den hoed. „Dat.... dat had ik nog niet gezien," zei hij. „Nu maakt u grapjes, meneer Atwell," zei het meisje. „Wou u me wijs maken, dat u niet wist, dat uw eigen naam in uw eigen hoed stond terwijl u er zoo op gesteld was, dien hoed terug te vinden en zij lachte. Maar Newton deed niet mee met de vroolijkheid. Hij hield vol, dat het zijn hoed niet was. „Hoe komt u er dan aan vroeg miss Hilliard. Dat kon Newton ook niet uitleggen. „Zou u niet eens naar uw horloge kijken Misschien ontdekt u, dat dat óók niet van u is. Misschien heeft een goede fee het per ongeluk in uw zak laten glippen, meneer Atwell." „Ik heet geen Atwell...." „Hoe heet u dan vroeg een zachte maar vaste stem, en Leahy stond voor het tweetal. „Newton. Thomas W. Newton uit Buffalo," zei Newton scherp, „ik dacht, dat ik nogal duidelijk geteekend had in 't register. Dat schijnt u niet gezien te hebben, meneer Leahy als u dat ten minste bent." „Hoe verklaart u dan, dat u den hoed van meneer Atwell hebt? Is u misschien een vriend van hem De stem van den detective klonk heel beminneWk. „Misschien hebt u hem bij vergissing meegenomen." „Dat moet wel maar ik ken meneer Atwell niet -- nooit van m'n leven gezien zelfs nooit van gehoord vóór vandaag." „Hm En ook nooit van Parel-Jack gehoord en vlug sloeg Leahy een stalen greep om Newton's arm. „Je moest maar even met me meegaan, dan kunnen we even kalm praten, Jack. En probeer maar geen kunsten daar heb ik op gerekend." En Newton voelde iets tegen zich aan drukken wat een revolver in den zak van den detective moest zijn. „Ik weet niet, waar u heen wilt," merkte hij met een lachje op, „maar ik was net van plan, naar 't hoofdbureau van politie te gaan, toen u binnen kwam." „Grappig, dat we precies hetzelfde idee hadden," antwoordde Leahy. „Ga maar mee, miss Hilliard. U kunt vertellen wat u weet." Die jonge dame was 't er echter niet zoo aanstonds mee eens. Ze hield vol, dat er een vergissing in t spel moest zijn ze kón eenvoudig niet aan nemen, dat Newton tot iets schurkachtigs in staat was, ai snraken de omstan digheden ook nog zoo tegen hem. Met een geringschattend snuiven deelde Leahy haar mee, dat ze als detective nooit succes zou hebben, waarop ze antwoordde, dat ze dat niet eens wou ze had er genoeg van. Toen wees ze op 't feit, dat Newton haar gou den beursje teruggegeven had. Waarom zou hij dat gedaan hebben, als hij een dief was Leahy deed geen poging, om het uit te leggen. Het trio veroorzaakte nogal wat opschudding, toen het 't politiebureau binnenkwam. „Zoo, Leahy," zei de inspecteur, neerkijkend van z'n lessenaar en Newton van het hoofd tot de voeten bekijkend, „gezelschap, zie ik. Wie is die vriend van je „Ik zou zeggen, Parel-Jack uit Chicago," en de detective rekte zich wat, met een air van billijken trots, „te oor- deelen naar de portretten, die ik hier van hem gezien heb." „Hè? Parel-Jack?" Het gezicht van den inspecteur klaarde op. „Zeg, O'Donnell, bel Chicago even op om dat signalement, dat ze ons sturen zouden, en haal die foto even." „En," ging Leahy voort, „hij loopt met den hoed van John T. Atwell de naam staat er binnenin. Hii beweert na tuurlijk, dat hij nog nooit van Atwell gehoord heeft. Naar 't horloge heb ik nog niet gekeken, maar...." „Een oogenblik alstublieft," viel Newton hem in de rede, zijn horloge overreikend, „u zult mijn naam Thomas W. Newton er in gegraveerd vinden. Ik weet niets van dien meneer Atwell en ik ben Parel-Jack niet. Dit schijnt de hoed van meneer Atwell te zijn, maar ik moet hem bij vergissing meegenomen hebben in plaats van den mijnen, gisteravond in Zijn verklaring werd afgebroken door de komst van een agent, die den inspecteur iets influisterde. Die knikte en gaf het een of andere bevel. Toen verscheen er een uitstekend gekleed jongmensch, dat door Newton herkend werd als degene, die den vorigen avond in 't café naast hem had gezeten. „Mijn naam is Atwell, en ik kom spre ken over 'n vergissing, die ik gemaakt heb -over de dingen, die ik vermiste," zei hij. „Mijn hoed is nog weg, maar mijn horloge heb ik gevonden. Dat schijnt op de verkeerde plaats weggeborgen te zijn geweest. Toen ik dacht, dat ik allebei kwijt was,'dacht ik, dat ik bestolen was, en ik verdacht een man, die gisteravond in een café naast me had gezeten. Maar SSgk^Cv1"' - nu ik mijn horloge terug heb, vind ik't best mogelijk, dat mijn hoed bij vergissing PÉpHVfifc- meegenomen is, en dan zal hij wel terecht komen, want mijn naam staat er in." „Hij is al terecht, meneer Atwell," zei Newton. „Ik had uw hoed ik moet hem in 't café gepakt hebben, want u zat naast me. Ik had van de verwisseling niets gemerkt tot een half uur geleden, anders had u hem al eerder terug gehad. U zult me wel willen gelooven, denk ik." Atwell dankte en verzekerde hem, dat hij volkomen overtuigd was, met 'n pure vergissing te doen te hebben. Hij drong er op aan, dat Newton den nieuwen hoed hield, dien hij zelf op dat oogen blik droeg. «t Uikhcn.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 29