ER ZIJN NOG ERGER STAKKERS.. J m - nsm 810 VRIJDAG 24 NOVEMBER 1933 No. 26 Altijd zijn we ontevreden, en toch is er reden te over om blij te kijken, als we ons lot vergelijken met dat van velen, die er een heelen boel slechter bij zitten dan wij. Bekijken we, om dit te illustreeren, de smarten der vier slechte weeren. Is 't erg heet, baadt u in 't zweet, denk dan aan het lot van den armen Hottentot. Hij woont in een smerig klein krot, met alle ramen en deuren op slot, en hij zit in de schaduw van een biesje te bidden om een briesje, terwijl millioenen muskieten en mijten in zijn knieën en ooren bijten. Geld kent hij niet, zoodat hij geen kans ziet, om iets te leggen op den prijs van een kwast of een hoorn mokka-ijs. Er is geen pils en geen soda-water in de buurt van den equator. Er is geen badkamer met heet en koud, en hij weet niet hoe fijn een lfop thee kan zijn. Trekt hij een schoon hemd aan Neen, want hij heeft er geeneen. Denk u in, hoeveel zin hij heeft in een sproeiwagen, om zich het stof af te vagen. Vergeefsch is zijn gezoek naar een beschaduwenden hoek Hij moet tevreden zijn met in den zonneschijn naar adem te liggen snakken, en zich gaar te laten bakken. Dus denk bij hitte aan het lot van den armen Hottentot. Is het bar koud in veld en woud en op uw bureau, denk dan aan den kleinen Eskimo. Die zit rondom in 't wit op een ijsberg, nogal erg dicht bij de Pool, zonder turf of kool, hij heeft geen gasfornuis en geen druppel Bols in huis. Denk aan de vlagen in de hondsdagen van 30 graden vorst en dan geen kaarsvet op je borst, geen thermosflesch met punch, en geen warm hapje bij de lunch alle teenen en ooren stijfbevroren, geen centrale verwarming, geen lekker bed, alleen een ijsberen jas en -pet. Gaat hij draven en stampen om de kou te bekampen, dan zegt het ijs meteen „krak" en hij rolt er doorheen. Zijn vingers zijn verdoofd en zijn lippen gekloofd, en er hangt een reus van een ijspegel aan zijn neus. Dus als u den noordenwind wat erg venijnig vindt, denk dan „O, o1 Die arme kleine Eskimo 1" Lijden we aan droogte, en -blijft alle regen in de hoogte, denk u dan in, wat u begon, als u een kameel was, in de schroeiende zon. In geen weken misschien heeft hij 'n slok drinken gezien, en met het gemberbier maken de sjeiks goede sier. Niets dan stof en grint en zand, geen vijvertje in het heele land, geen druppel regen in jaar en dag, en dacht u, dat u ergens een drinkbak zag Dat u één tuinslang of gieter vinden zou Of 's morgens één druppeltje dauw En er komt geen café, niet de kleinste tent, vóór je in Timboektoe bent. Stof en zand, hoe langer hoe droger, en de thermometer kan niet meer hooger Als 't regent, dat 't giet, alles drijft, wat je ziet, denk dan aan de scharren en poonen, die onder den zeespiegel wonen. Wat kan zoo'n arme schar beginnen, met 't water in al z'n vinnen, water tot hoog in zijn nek, en in zijn oog Hij heeft geen parapias, hij heeft geen regenjas, hij heeft geen drogen draad meer aan, en hij kan niet in 'n portiek gaan staan, en een bioscoop of theater is er niet onder water. Er is geen taxi vrij, er komt geen bus voorbij, en al zijn gevloek en getier helpt hem geen zier. Hij kan alleen maar heen en weer zwemmen, van top tot teen omgeven door 't zilte sop. Dus regent het oude wijven, dreigt u uit uw sokken te drijven, en vindt u dat wat bar, denk dan aan de schar, en weet bij al uw leed, o makkerinnen en makkers er zijn nog wel erger stakkers 1 E. STANS.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 10