892 VRIJDAG 8 DECEMBER 1933 No. 28 WAT TUCHT VERMAG Toen lady Kendall haar echtgenoot vertelde, dat zij van plan was een Oceaanvlucht te maken, verzocht hij haar dringend dat toch niet te doen. Zij had het recht niet meer, zei hij, om haar leven te wagen, zij moest denken aan haar man en haar twee lieve kinderen. „Ben je nog niet beroemd genoeg vroeg hij haar. „Neen. Ik denk aan den tijd, dat ik oud zal worden en jij dan een bekende persoonlijkheid in Engeland zult zijn. Ik moet iets hebben, wat mij dan met het leven verzoent, want wat zal er van mijn roem overblijven Hij begreep wel, dat zijn aandringen nutteloos was en vroeg „Natuur lijk heb je het radiotoestel aan boord „Nee. Ik neem niet meer mee dan hoogst noodzakelijk is." „Ik wou, Margaret, dat ik je onder mijn tucht had!" „Tucht? Niemand krijgt mij onder de plak. Geen man zal mij dwingen iets te doen, wat ik niet wil. Bovendien, Robert, toen je met mij trouwde, heb je gezegd, dat je mij nooit zou beletten te vliegen." „Maar hoe zou ik kunnen denken, dat je zoo iets waaghalzerigs wilde doen „Dat had je toch wel kunnen raden." „Wanneer zal het gebeuren „Dat weet ik nog niet. In alle geval is de kist kant en klaar." „Heb je het je moeder gezegd?" „Lieve hemel, nee. Niemand weet er iets van." Toch ging dien avond al het nieuws door geheel Londen, dat lady Margaret Kendall, de beroemde wereldreizigster, van plan was een solovlucht naar New-York te maken. Den volgenden morgen vertrok zij ten aanschouwen van duizenden be wonderaars. Zij stond naast haar eendekker, groot, slank, gekleed in een overall, haar grijze oogen schitterend van opwinding, haar golvend, donker haar wuivend in den wind, terwijl de persfotografen hun opnamen maakten. „Ik ben eerder in New-York, dan Lindbergh in Parijs was," zei zij, toen zij instapte. Toen het vliegtuig opsteeg, kwam er een auto in volle vaart aanrijden en een heer sprong eruit. Is lady Kendall vertrokken vroeg hij een der bedienden. „Ja, zoo juist. Kijk maar." Er werd hoera geroepen. Een dame zei droefgeestig „Wij zijn de laatsten, die lady Kendall in leven hebben aanschouwd." „Sst," zei een andere, „daar ginds staat haar man." Meteen omringden hem de persfotografen. Zij hadden medelijden met hem, want hij zag er bedroefd uit, maar ja, sport is sport. Dien avond stond er in de bladen een uitvoerig bericht over de vlucht er werd bij vermeld, dat haar echtgenoot niets van het vertrek geweten had en toevallig door een vriend op de hoogte was gesteld. In latere edities werd dit tegengesproken. Lord Kendall had van het eerste oogenblik de plannen van zijn vrouw goedgekeurd en zijn toestemming gegeven. Nu was er niets anders te doen dan op nieuws te wachten. Aan beide zijden van den Oceaan werd er verlangend naar uitgezien. Aan boord van een stoom boot der Cunard Line had men het geluid van den motor gehoord, ook een Fransch schip meldde dit draadloos. Daarna kwam er geen nieuws meer. Lady Kendall was verdwenen en de bries, die op den morgen van het vertrek zich zoo aangenaam had doen gevoe len, was geworden tot een storm, bijna een orkaan. Hoewel Margaret's moeder halfdood van angst was, vertrouwde lord Kendall dat alles wel terecht zou komen. Verslaggevers, die telkens weer zich bij hem lieten aandienen, vernamen van hem, dat hij elk oogenblik een telegram verwachtte, dat zijn vrouw veilig in New-York was aangekomen. Experts op luchtvaartgebied zagen de zaak pessimistisch in, want de vliege nierster was al tien uur over haar tijd en het was niet mogelijk, dat zij New- York had bereikt met den weinigen voorraad aan benzine, dien zij mee geno men had. Toen alle hoop vervlogen was, kwam er een draadloos bericht van den kapitein van een vrachtboot, De Meeuw, dat lady Kendall aan boord was en in goeden welstand verkeerde. De opwinding en de vreugde waren groot, zoowel in Londen als in New-York, want de koene vliegenierster was in beide werelddeelen beroemd. De kranten zonden het eene draadlooze telegram na het andere de lucht in om meer bizonderheden te vragen. Als lady Kendall een volledig bericht over haar redding wilde zenden, kon zij zelf het bedrag van haar honorarium bepalen. Maar er kwam geen antwoord. Vier dagen gingen voorbij en toen werd een S.O.S.-bericht opgevangen door wel een half dozijn schepen. Maar op draadlooze vragen omtrent de positie van het schip kwam geen antwoord, wel een paar uur later een bericht aan de eigenaars van de boot, dat alles aan boord in orde was en dat men op weg was naar de haven van bestemming. Een maand later kwam lady Kendall onopgemerkt in Londen aan. Zij leek vermoeid en terneergeslagen. Met de grootste moeite bewogen haar de verslaggevers om iets over haar vlucht te vertellen. Zij zei, dat zij op het punt was geweest te verdrinken en dat zij haar leven verschuldigd was aan den kapitein en de bemanning van De Meeuw, die haar met de grootste vriende lijkheid hadden bejegend. Toen men haar vroeg, wanneer zij weer een vlucht dacht te doen, zei zij, dat zij er voorgoed van had afgezien. Niemand geloofde dit. De menschen beweerden, dat dit weer een van haar grillen was, maar zij hadden ongelijk, want wat zij gezegd had, meende zij. Zij vestigde zich kalmpjes met haar man en kinderen op zijn landgoed ergens in Essex, en men hoorde niets meer van haar. Ruim anderhalf jaar na haar terugkomst bereikte De Meeuw Londen met een lading graan uit Australië. Kapitein Hall en zijn eerste stuurman zaten in een klein café dicht bij de haven en dronken tevreden en kalm hun glaasje bier. Een jongeman, netjes, maar eenvoudig gekleed, kwam binnen, ging langs de twee zeelieden en vroeg „Willen de heeren mij het genoegen van hun gezelschap gunnen „Zeker, met plezier," was het antwoord en de jongeman zette zich aan hun tafeltje. Aan den kellner werden drie glazen bier besteld. Nadat men elkanders gezondheid had gedronken, vroeg de jongeman „Pas aangekomen van een verre reis „Ja, dat raadt u goed." „Als ik vragen mag, hoe is de naam van uw schip „De Meeuw." „Zoo, zooDe jongeman scheen na te denken en vroeg dan: „ls dat niet het schip, dat die vliegenierster oppikte „Lady Kendall zei de kapitein. „Ja, dat is het." „Ik heb er iets van gelezen," hernam de jongeman. „Niet veel bizonders, dat dametje, hè „Nou, dat zou ik zoo niet zeggen. Zij had een hoofdje en toonde dat, lieve hemelZij worstelde tegen, maar toen zij zag, dat het haar niets hielp, onder wierp zij zich en was niet haatdragend. En dat is toch ook wat waard." „Het moet wel interessant zijn geweest," zei de jongeman. „Heeft lady Kendall u niet veel moeite veroorzaakt De kapitein dronk zijn glas leeg, zette het met een bons op tafel en zei „Ik wil niet beweren, dat zij ons geen moeite veroorzaakte, maar het is de waarheid, dat zij het probeerde te doen. Vanaf het oogenbiik, dat zij aan boord kwam, druipnat, tot ik haar flink te pakken had, was zij wat je zou noemen...." „Lastig," zei de jongeman. De kapitein en de stuurman keken elkander aan en dan lachten zij beiden. „Ja, lastig, dat is het woord," zei de kapitein. „In welk opzicht?" Maar de kapitein liet zich niet overhaasten en ging op zijn afgemeten toon verder. „Het was de uitkijk, die haar het eerst bemerkte het vliegtuig ging toen laag over de golven. Hij kwam mij waarschuwen en zei „Dat is lady Kendall, en zij zal verdrinken." Ja, dat leek er wel op. Ik gaf order een der reddingsbooten te strijken. Terwijl wij bezig waren, zagen wij den een dekker lager en lager dalen en ten slotte met den neus vooruit onder water schieten. Op hetzelfde oogenblik was de reddingsboot al beneden. Ik liet de machine stoppen en...." „Hoe was het weer?" vroeg de jongeman. „Nu, voor September was het niet kwaad, maar toch erg genoeg. Er waren dikke wolken in de lucht en witte koppen op de golven. Ik wist wel, dat onze boot het halen zou, maar ik dacht Waarom moet zoo'n gekke vrouw niet alleen haar eigen leven wagen, maar bovendien dat van zes mannen, zonder aannemelijke reden Ik kon haar in het water zien zoo duidelijk als ik u nu zie. De tweede stuurman greep haar bijtijds en ik gaf order om bij te draaien, terwijl de matrozen in de reddingsboot roeiden wat zij konden. Toen zij langs boord kwamen, hebben wij de boot opgeheschen en kwam ik van de commandobrug om eens te zien naar de vrouw, die wij gered hadden. Zij droeg een overall en een grooten bril bovendien had zij een zwemvest aan, zoodat het nogal een rare figuur was." „Het was een mooie vrouw," zei de stuurman. „Zij was groot en gebruind en had kort, donker, golvend haar. Heel mooi 1" „Ja, dat is zoo," gaf de kapitein toe. „Men zou niet gezegd hebben, dat zij toen al zooveel mijlen gevlogen had „Ik ben lady Margaret Kendall," zei zij. „Zoo," zei ik, niet al te best gehumeurd. „De hofmeester zal u een vrije kooi wijzen. Doe daar die natte plunje uit en kruip onder de dekens om warm te worden." „Wilt u een radiotelegram uitzenden, dat u mij opgepikt heeft vroeg zij. „Dat zal ik doen, mevrouw," zei ik. „Is er geen vrouw aan boord?" vroeg zij. Een beetje kortaf antwoordde ik „Nee." De hofmeester zou alles voor haar doen, wat noodig was. „O, ik kan mijzelf wel helpen," zei zij en zij keek den hofmeester een beetje. „Verwaand...." zei de stuurman. „Juist, verwaand en vooral uit de hoogte aan. De man werd rood van kwaadheid, maar ik ging naar de commandobrug, want het weer beviel mij niet. Een half uur later kwam de hofmeester bij mij en zei „Lady Kendall wil u onmiddellijk spreken." De man zag er vreemd uit. „Wat had zij vroeg ik. „Ik durf het u niet te zeggen," antwoordde hij. Lady Margaret zat op het bed in de kooi, gehuld in een schoone pyama van den tweeden stuurman, en zij keek woedend. „Ik hoop, dat u niet zeeziek bent, mevrouw," zei ik. „Kapitein, ik ben nooit zeeziek." zei zij. „Ik begreep uit hetgeen die hofmeester van u zei, dat u naar Kaap de Goede Hoop gaat. Toen ik in de lucht uitkeek naar een stoomschip, meende ik zeker te zijn, dat u op weg was naar de Vereenigde Stafcen."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 28