VOORGEVOEL Spencer Whitlock 916 VRIJDAG 15 DECEMBER 1933 No. 29 een paar zware rookwolken uit zijn pijp. „Over het kwade oog weet ik mee te praten, heeren. Het was laat 's kijken zes jaar gele den dat de oude Macfarlan overleed. Hij had een vrouw die de schrik van de streek was, maar Macfarlan wist haar zoolang hij leefde aan het lijntje te houden, zoodat zij niet te groote bokke- sprongen kon maken. Zoo gauw de oude zijn oogen gesloten had, kreeg ik een voorgevoel dat het mis zou loopen. Dat krijg ik wel eens meer, zoo'n voorgevoel van 't een of ander. En toen de weduwe me kwam bedanken voor de laatste eer aan haar man Hij zweeg en wendde plotseling met een bewe ging van schrik zijn oogen naar het coupéraam. De trein denderde voort in den nacht, spookachtig dansende schaduwen langs de lijn meesleurend. De beide vrienden keken elkaar vragend aan die gekke Schot had zijn verhaal zoo plotseling onderbroken, dat het hun verwondering gaande maakte. Eindelijk wendde de man zich van het venster af. Maar voor hij verder ging, wierp hij eerst nog een schichtigen blik naar buiten. En hij dempte zijn stem, alsof hij vreesde beluisterd te worden. „Ik sprak over de weduwe van den ouden Mac farlan," ging hij voort. „Wel, zij was bezeten Cfi xdoot JtzdMand. Zoo moet het niet; op het kerkje te Eelde (Dr.) is een klok geplaatst, die het mooie oude gebouwtje tamelijk afdoende heeft ontsierd. De man met het geslepen gezicht stapte aan het station York een derde-klas-coupé van den Midland-Scotland Expres binnen. Hij nam een oude krant uit het bagagenet, drukte zich bescheiden in een hoekje en was dadelijk in zijn lectuur verdiept. „Een Schot," fluisterde Berrymore zijn reisge zel in het oor. „Overal waar zij komen, kijken ze eerst of er iets van hun gading is. Zag je 'm direct naar het bagagenet kijken Ferryol knikte hem lachend toe. „We zullen hem straks eens uit zijn tent lokken ik verwed er mijn hoofd onder dat hij minstens een dozijn onderhoudende spookgeschiedenissen weet." Hij knipoogde en wachtte het vertrek van den trein af. De expres denderde eenige minuten later met een tachtig-kilometervaart door den donkeren nacht. Ferryol ontstak zijn pijp en ver diepte zich in het avondblad. Plotseling liet hij de krant zakken. „Wij hadden het straks over voorgevoelens hier lees ik nu weer zoo'n zonderling geval," be gon hij luid. „Een ziek meisje uit Notting Hill heeft tot op een minuut nauwkeurig het oogenblik van haar dood voorspeld. Eergisteren is zij gestor ven." Berrymore lachte smalend. „Onzin, dat is uit 'n journalistieken duim gezogen natuurlijk," zei hij. Ferryol schudde het hoofd. „Ik sta ook sceptisch tegenover dergelijke beweringen, maar dit geval schijnt waar te zijn. Men heeft zich zelfs de moeite gegeven om de meening te vragen van professor Kingston, den bekenden Londenschen psychiater." „Ah, en wat zegt die van dat sprookje infor meerde Berrymore. Ferryol haalde de schouders op. „Hij blijft natuurlijk in de ruimte met zijn betoog. Hij ont kent de mogelijkheid van het bestaan van ver borgen begaafdheden in elk geval niet. Hij houdt den geest van den mensch voor een boek met zeven zegels,waarvan er nog maar één verbroken is." Berrymore keek steels naar den medepassagier. De Schot ging blijkbaar geheel in zijn krant op aan niets was te bespeuren dat het onderwerp zijn belangstelling had gewekt. Berrymore kuchte eens. „Ik blijf er bij, dat al die geheimzinnige dingen, bewust of onbewust, bedrog zijn," zei hij luid. „Veel van die zoogenaamde bovennatuurlijke gebeurtenissen en ingevingen zijn alleen suggestie. Het is wel opmerkelijk dat iemand met een nuch- teren kijk op menschen en dingen nooit last heeft van spoken of voorgevoelens. Wat zegt u ervan menee Hij richtte de laatste vraag rechtstreeks tot den Schot. De man keek op en wierp hém en Ferryol een wantrouwenden blik toe, alsof hij bevreesd was dat zij zich met hem wilden vermaken. Maar de beide Londenaars trokken een zoo onschuldig gezicht, dat hij een gemakkelijke prooi werd. Langzaam nam hij de pijp uit zijn mond. „Ik moet zeggen dat deze heer zich vergist," antwoord de hij, den steel van z'n pijp op Berrymore richtend. „Er komen wel degelijk bovennatuurlijke dingen in het leven van sommige menschen voor. Ik voor mij durf gerust bekennen, dat ik er wel in geloof." Hij knikte nadrukkelijk met het hoofd. „Als ik zeg dat ik zelf den geest van mijn overleden groot vader heb gezien, zult u erom lachen. Als ik zeg dat ik een stal met koeien heb gehad, waarvan er vier bezeten waren, dan zult u de schouders opha len. En als ik u voor de zuivere waarheid vertel, dat je chronische hoofdpijn alleen kunt genezen, als je met volle maan een handvol nestharen van een kuiken van precies negentien dagen en drie uren, onder het hoofdkussen van een pasgeboren kind legt, dan zult u me een kwakzalver noemen. door Maar niettemin blijf ik het voor de waarheid hou den, want ik heb er zelf baat bij gevonden." Berrymore en Ferryol moesten zich geweld aandoen om niet in een schaterlach uit te barsten. De geruchten die den Schotten een ontstellende bijgeloovigheid in de schoenen schoven, bleven nog ver beneden de werkelijkheid. Ferryol knikte den Schot instemmend toe. „Hier mijn vriend gelooft heelemaal nergens aan daarom doet het me plezier hem nu eens te laten hooren dat hij er met zijn wijsheid naast is. Ik geloof ook niet alles wat er verteld wordt, maar wat ik vroeger heb gehoord óver het kwade oog Hij verbeet een lach en schudde bedenkelijk het hoofd, alsof hij het maar veiliger vond erover te zwijgen. Zijn toeleg gelukte, de Schot ging erop door. Rustig verzette hij zich en blies

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 20