DIAMANTEN DOODSHOOFD Het DOOR MACFARLANE WALTERS 924 Een golf als een zwarte muur sloeg den halfbewuste- loozen man bijna van 't glibberige vlot en Haai Verome wist, dat hij over een uur dood zou zijn. Hij wist, dat zijn verstijfde vingers straks de macht niet meer zouden hebben zich vast te klemmen aan het hout dan maakte een vlugge dood genadig een eind aan zijn langen doodsstrijd. Zijn heete oogen rustten op een licht. Het was heel dichtbij. Een licht beteekende hulp. Maar de gezwollen lippen van Haai Verome wrongen zich pijnlijk tot een bitteren glimlach. Hij had al eerder lichten gezien. Maar het waren geen lichten, 't Was de verbeelding, die spotte met een stervende. Je schreeuwde je schor in den nacht, en als je rauwe keel in vuur stond van 't schreeuwen, werd 't licht opgeslokt door 't zwart, en je was weer alleen met den wind en de golven. Maar een seconde later wist Haai Verome, dat dit een echt licht was. Het was een lantaarn. Die zwaaide. Schreeuwen scheurden uit zijn keel. Schreeuw na schreeuw. Toen verdween de lantaarn'in 't donker, zooals de andere lichten. De geest van Haai werd zwart. Zijn volgende gewaarwording was er eene van zachtheid. Hij lag op iets weeks en droogs, niet hard en nat als het glibberige luik, waar hij zoo lang op gedreven had. 't Voelde aan als een bed. Zijn hoofd was vol scherpe pijn. Er raasde iets in zijn ooren. Zwak, als een stem die over 't meer heen klinkt in de stilte van den avond, hoorde hij een man zeggen „Ik zal wel gaan. Hij moet een dokter hebben." Zijn oogen gingen iets open. Een mager, knap, jong gezicht met heldere grijze oogen scheen te drijven in de lijn van zijn blik. „We halen 't wel 1" zei 't gezicht dapper. Toen een meisjesstem, zacht en warm „God zegen je, DickMaar wees voorzichtig 1" Haai Verome voelde zich wegzinken in bewusteloosheid. Nu was hij Haai Verome niet meer. Hij was weer vijf jaar oud, kleine Petie Verome, die in Liverpool woonde, boven De Krans. Zijn vader leerde hem zakkenrollen. Zijn vader was Jacques Verome, een dikke Franschman met een rood gezicht, die het zeemanskroegje De Krans dreef. Hij was compagnon met een half bloed Portugees, die De Silva heette, en de dronken zeelui uit 't kroegje van Verome ronselde. De Silva bracht ze naar Barbarije op een oude vuile brik, die Cassandra heette, en dan verkocht hij ze als slaaf. Petie was geboren in 1644, en begon zakken te rollen toen hij vijf jaar was. Met z'n twaalfde kreeg hij den naam Haai. Hij was kwaadaardig en wreed, vlug en grenzenloos brutaal. Als hij geen eenzame wandelaars aanklampte en beroofde, zat hij in De Krans en dronk zich bewusteloos. Hij genoot kolossaal van het leven. Hij wist niet, dat hij een gemeene doortrapte dronken dief was. Als hij er al eens aan dacht, beschouwde hij zichzelf als een heel handig manneke, dat hij zoo op z'n gemak van zijn vin gers alleen kon leven. Als hij geld noodig had, ging hij in een portiek staan in een stille straat. Zijn argeloos slachtoffer voelde dan plotseling een paar handen als een ijzeren schroef om zijn keel of héar keel Haai keek zoo nauw niet. Als hij in z'n humeur was, behandelde hij zijn slachtoffer tot op een haartje van den dood, maar vaker.... 't Was veel gemakkelijker een doode te plunderen. Op den avond van 27 Augustus 1664 had Haai een ouden man aange vallen, die er deftig uitzag, maar toen hadden zijn vlugge handen gemist. De oude man had zich snel omgedraaid, en met een zwaren wandelstok had Haai een klap dwars in 't gezicht gekregen. De vreemde was door blijven slaan, tot hij moe was. Dienzelfden nacht had Haai Liverpool verlaten, gewond en beschaamd. Hij ging met de Cassandra mee, een lading geronselde zeelui naar Barbarije brengen. Terwijl de pijn in zijn been als een onderstroom door zijn delirium ging herleefde hij de vijf jaren, dat hij van haven tot haven gezworven had, nadat hij van de Cassandra was gedeserteerd. Hij zag zijn slachtoffers terug en de lui, die hem den gebroken neus en dat litteeken over zijn mond hadden gegeven. Hij was sluipmoordenaar geweest, struikroover, spion, valschspeler, zee- roover, beroepsmoordenaar. Hij had de bemanning van de Ethiopia aan 't muiten gebracht maar terwijl ze aan 't vechten waren, was er een ander schip op de Ethiopia ingeloopen. De vechtenden waren verongelukt, maar de ijzeren vingers van Haai Verome hadden,een luik weten te grijpen De worger kreunde en deed de oogen open. Het meisje met het gouden haar zat nog naast het bed. Ze keek hem aan met groote, blauwe, medelij dende oogen. Langzaam begreep Haai, dat hij niet meer droomde. Hij bewoog als proef zijn lippen en maakte een heesch geluid. Het meisje stond op en kwam dichterbij. „Hoe gaat 't vroeg ze. Haar stem was zacht en prettig. Ze sprak Engelsch. Haai's oogen gingen dicht tot spleetjes en zijn hart bonsde. Engeland De galg stond voor hem klaar in Engeland. „Waar ben ik?" zei hij moeilijk. „Op Liberty-eiland, niet ver van Martinique." Haai kwam een beetje bij. Hij keek achterdochtig in haar knappe ge zichtje. Zijn hand greep naar zijn geldgordel. Die was weg. Het meisje zag de beweging. „Zoekt u uw geld Dat is veilig daar." Ze wees naar een plank daar lag de gordel. Haai zag er de dikten in, maar ze kon hem wel met vodden opgestopt hebben. „Ik wil 'm hebben," knorde hij. Het meisje keek verwonderd. Toen glimlachte ze. No. 29 „U bent zeker bang, dat u iets verloren hebt," zei ze. Ze haalde den gor del en legde hem op 't bed. Haai zocht met zijn vingers, telde, tevreden. Wat wou ze, die heks, dat ze niets genomen had Hij was ziek, machteloos, en ze had zijn geld niet aangeraakt Een man en een vrouw verschenen in de deuropening. Ze waren allebei groot, ze hadden roode wangen en vriendelijke oogen. Het meisje stelde hen voor als haar moeder en vader, John Burgess. „Ik ben Jenny Burgess," zei ze er achter. De groote man glimlachte. „We zijn maar eenvoudige menschen," kwam zijn diepe stem hartelijk. „Maar je kunt krijgen wat we hebben, jongen. We hebben iemand naar Heath gestuurd om een dokter. In minder dan geen tijd sta je weer stevig op je beenen." De vrouw stak een dampende kom naar voren. „Niet praten voordat je de soej) op hebt, jongen," zei ze. „Daar krijg je kracht van." „ik zal hem helpen," zei 't meisje. Ze stoorde zich niet aan zijn protest, ging op 't bed zitten en hield een vollen lepel voor zijn mond. Knorrig onder wierp Haai zich. Hij keek naar de drie glimlachende menschen. Dus dat waren de lammetjes 1 Er waren voor Haai Verome maar twee soorten menschen, zijn soort. en de lammetjes. De lammetjes waren de zachten, de lui, waar zijn soort op aasde. Ze hadden geld. Ze preekten. En de soort van Haai werd er dik van en keek er op neer. Zij waren de zachte idioten in een harde wereld. Hij had ze nog nooit zoo op z'n gemak gezien hij was alleen met ze in aanraking gekomen door achter deuren, als hij ze beroofde in donkere straatjes, als hij ze worgde. Haai glim lachte, en twee zilveren tanden in zijn benedenkaak werden zichtbaar. Het meisje met haar heldere oogen glimlachte terug, toen hij den laat- sten lepel soep slikte. „Hebben jullie me uit zee gehaald?" vroeg de worger den grooten man. „Ja," was het antwoord. „Dick Bradford en ik hoorden je schreeuwen gisteravond, en toen hebben we je binnengehaald." Haai keek de drie nog eens aan met zijn scherpe oogen. „Dank u wel, meneer. Ik ben 'n eenvoudige, fatsoenlijke zeeman, meneer. Ik was bijna ver dronken, toen de Hendrik van Wijk in den grond ging. 't Was een Hollandsche brik, meneer, van Tortuga naar Amsterdam met huiden en tabak." Hij zweeg even, doorvorschte de gezichten en ging toen snel voort„We raakten in een storm ergens bij de Leeward-eilanden, we kregen een lek en we vergingen met man en muis. Ik ben op een luik blijven drijven." „Wat verschrikkelijk riep het meisje. „Ja, juf.... Ik heet Petie Miller, mevrouw. M'n heele leven matroos geweest. Mijn vader was schoenlapper. Hij stierf aan de koorts, toen ik veer tien was, en 'n jaar later heeft de Heer mijn moeder gehaald. Ik heb niemand meer, mevrouw." Het meisje met de gouden haren legde impulsief haar hand op de zijne. „Arme jongen," zei ze. Haai zag tranen in haar blauwe oogen, en hij dacht aan den laatsten keer, dat hij zijn moeder gezien had ze leunde dron ken over een tafel, ze vloekte en ze gooide een flesch naar hem toe. Hij deed de oogen dicht. Hij hoorde den man en zijn vrouw zacht de kamer uitgaan. Er ruischten rokken, toen het meisje weer op den stoel dicht bij het bed ging zitten. Heimelijk begluurde Haai haar. Ze zat met vlugge, zekere halen te naaien aan een grijze stof. „Wat doet u, juf?" vroeg de worger eindelijk. Het meisje keek op en glimlachte. „Ik dacht dat je sliep, Petie. Ik maak kleeren voor je. Je had niets dan vodden." •„Kleeren voor me?" herhaalde Haai ongeloovig. Den vorigen keer, dat hij verongelukt was, kwam hij bij zijn eigen soort terecht. Ze hadden hem aan 't strand laten liggen, bloedend en van alles beroofd, hulpeloos. „Wat is Heath vroeg de worger. „We hebben hier geen dokter," zei Jenny. „Op Heath woon er een dat is een ander eiland, waar ook 'n kleine kolonie woont." De worger luisterde naar den wind, die om het huis brulde, en naar de huilende golven. Zoo, waren dat de manieren van de lammetjes 1 Je uit 't water sleepen, een bed geven en eten, en kleeren voor je maken, en in een orkaan iemand uitsturen om een dokter voor je te halen Jenny vertelde hem onder 't werk van de kolonie en haar familie. Ze hadden geprobeerd indigo en katoen te verbouwen, maar de grond was te schraal. Ze hadden maar weinig eten. 't Vee hield 't leven niet eens. Er kwam bijna geen regen. Ze kwamen uit het Noorden, en konden niet tegen het klimaat. „We zijn meestal half ziek van de koorts we houden 't niet..ten minste...." Ze zweeg en er glinsterde hoop in haar oogen. „Wat Het meisje sprong op. „Ik zal je 't laten zien." Ze klom op een groote kist met ijzeren banden in een hoek van de kamer en uit een spleet hoog in den muur nam ze een sleutel. Ze sloot de kist open en haalde er een bundel ongebleekt linnen uit. Dien bracht ze bij het bed, en wikkelde het linnen af, tot Haai Verome staarde op het meest verbazingwek kende ding, dat hij ooit gezien had. Het was een diamanten doodshoofd 1 Het griezelige voorwerp glinsterde en sprankelde in het lamplicht, en spatte roode en purperen glimpen op den worger. Een doodshoofd, met dia manten bezet 1 Een worgersdroom van den hemel Iedere oogkas was bezet met een driehoek van groote, ruwgesneden dia-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 28