De d rie Kerstboompjes 954 VRIJDAG 22 DECEMBER 1933 No. 30 Het was warm en druk in het warenhuis. Jacqueline Vermeer, het mooie verkoopstertje van de afdeeling Kerstartikelen, streek zich vermoeid over het voorhoofd. Ze was het lange staan nog niet gewend en de Kerstdrukte was bijna te veel voor haar. Meneer Brandsma, de jonge chef, die voortdurend zijn spiedend oog over de ijverig bezige winkeljuffrouwen liet gaan, bleef een oogenblik staan voor haar toonbank. „U hebt heel wat verkocht, juffrouw Vermeer." „Gelukkig wel, meneer. De meeste Kerstartike len zijn al weg; er zijn nog maar drie van deze boompjes over en we hadden er heel wat." De chef keek van de drie helgroene boompjes in hun vuurroode tobbetjes naar het pittige meis jesgezichtje met de bruine krullen. Kranig ding, dacht hij. Hij wist, dat Jacqueline de H.B.S. had afgeloopen. Het verlies van het kleine fortuintje, dat haar vroeg gestorven ouders haar hadden nagelaten, had haar gedwongen deze betrekking aan te nemen, die ze door voorspraak gekregen had. Toen hij bemerkte, dat het meisje hem vragend aankeek, hervatte hij met een onverschillig gezicht zijn rondgang. De bezoekers stroomden nog steeds binnen. Jacqueline staarde voor zich uit. Nog twee dagen, dan was het Kerstfeest. Drie Zondagen achter elkaar, hoe hield ze het uit. Ze dacht aan het ouderlijk huis in haar kleine geboortestad. Aan den Kerstboom in hun gezellige huiskamer. Voorbij, voorbij, niet meer aan denken. Haar goede, oude tante Lize was alles wat ze nog op de wereld had, maar ze lag al weken in 't ziekenhuis. Ze kon er niet heengaan, zooals ze andere vrije dagen altijd deed. Dan maar in haar pension blijven. Ze rilde, als ze aan het oude, vervelooze huis dacht op de duffe stadsgracht. O, waarom gebeurde er niet iets, een wonder, zooals je wel eens in de boeken las. Ze had juist een verhaal gelezen van een hoedenmaakstertje uit Panama, dat in de voering van een duren Panama hoed een briefje naaide met haar portret. En het briefje kwam in New York in handen van een mil- lionnair. Hij reisde naar Panama en trouwde haar. Jacqueline's oogeri* begonnen te schitteren. Waarom zou ze niet eens wat geks doen, het geluk een kans geven.... Vlug greep ze een stuk papier uit de toonbank lade, scheurde het in drie gelijke deelen en krab belde er haastig iets op. Toen vouwde ze er voor zichtig drie rolletjes van, keek rond, of niemand op haar lette en schoof handig de papierstrookjes tusschen de gazen jurkjes van de drie Kerstengel tjes, die boven in de drie helgroene Kerstboom pjes bengelden. Een kwartiertje later maakte een spichtige, niet meer jonge dame zich los uit den menschenstroom en stevende recht op de Kerstartikelenafdeeling af. „Ik zou wel zoo'n boompje willen hebben," zei ze afgemeten, „wat kost het „Een vijftig, Mevrouw, 't is niet duur. We hebben er ontzettend veel van verkocht." „Och," zei de spichtige dame, „ik houd eigenlijk niet van namaak, maar de echte dennetjes laten zoo gauw hun naalden vallen en dat geeft zooveel rommel. Pakt u dat boompje maar in." Jacqueline's vlugge vingertjes hadden het bon netje al geschreven. „Alstublieft, Mevrouw, ik dank u wel." „Juffrouw," zei een helder stemmetje en een meisje van een jaar of elf duwde haar broertje wat op zij „wilt u mij zoo'n boompje geven Past u op, dat het engeltje niet breekt, juffrouw!" „Neen hoor, het wordt heel voorzichtig ingepakt." Nu stond er nog'één groen boompje in de afdeeling Kerstartikelen. Het stond er wel een uur, zonder dat iemand het met een blik verwaardigde. Toen schommelde een dikke juffrouw naar de toonbank, en zei „Och, hep u nog zoo'n boompie Geef 't mijn maar, hoor, dan ben je ze kwijt. Aardige dinge bennen dat, hè, en zoo gemakkelijk. Je hangt er maar een paar elektriekse lampies in en klaar ben je. Veel beter as vroeger met die kaarsies, dat was gevaarlijk ook." Jacqueline lachte en bracht het boompje weg om het te laten in pakken. Ze dacht aan den million- nair uit het verhaal en aan de spichtige dame, de twee kinderen en de dikke huismoeder.... „Ik heb gespeeld," dacht ze, „en ik heb verloren." De Heer Jodocus Zonnestraal was een eerzaam schoolmeester van middelbaren leeftijd. Hij woonde reeds jaren samen met zijn zuster Amelia, die de huishouding deed. „Foei, wat was me dat een drukte," hijgde juffrouw Amelia, toen ze dien middag beladen met pakjes thuiskwam. „Ik ben wel een uur in het warenhuis geweest, zoo druk was het er. Kijk eens, wat ik gekocht heb Ze zette het Kerstboompje op tafel en de heer Jodocus keek er naar, terwijl hij aandachtig langs z'n baardje streek. Hoe kwam Amelia er bij om zoo iets fleurigs te koopen Toen ze de kamer verliet om zich van haar hoed en mantel te ontdoen, bekeek hij het eens wat aandachtiger. Hij stak zijn langen, dunnen wijs vinger uit en gaf het blonde engeltje een duwtje. „Hoepla!" zei de heer Jodocus. Het engeltje begon te zweven van rechts naar links, van links naar rechts, en uit zijn gazen kleedje viel een strookje papier ritselend neer. Jodocus vouwde het open, hield het dicht voor zijn uilebril en las „Als ge gezellig bij dit boompje zit, Denk dan eens aan 't stil verlangen Van 't eenzaam meisje, dat mij dit Papier heeft omgehangen." „Een kreupel rijm," zei hij nadenkend, „ik be grijp niet Toen begonnen zijn kleine-oogjes te schitteren; hij lachte schaapachtig, „In het warenhuis," mom pelde hij, „in 't warenhuis, wel.... wel...." en hij streek weer nadenkend over z'n baardje. „Vader," zei de kleine Jan Hesseling, „mogen we de lichtjes niet eens even aansteken ,,'t Is nog geen Kerstmis, jongen, maar je mag het wel eens probeeren. De kruidenier Hesseling was al vroeg weduw naar geworden hij had een drukke zaak, maar hij bemoeide zich toch zoo veel mogelijk met de kinderen „Vader," riep Marietje, „kijk 's, dat heeft het engeltje uit haar jurk verloren." „Er staat een versje op," riep Jan. Onverschillig nam Hesseling het briefje aan, maar onder 't lezen kreeg z'n gezicht een uitdruk king van verbazing. „Waar heb je dat boompje gekocht vroeg hij. „In 't warenhuis." „Zoo, zoo,zoo," zei de kruidenier en met een zacht gegrinnik liet hij het papiertje in z'n zak glijden. De jonge chef uit het warenhuis strekte zich be haaglijk op den divan uit. „Dat was een drukke dag," zei hij bij zichzelf. „Wel, kijk eens, daar heeft m'n hospita warempel een Kerstboompje neergezet, 't Is er nog wel een uit onze zaak," vervolgde hij glimlachend. Hij be keek het eens van nabij en trok aan een stukje papier, dat uit het witte jurkje van het engeltje te voorschijn kwam. Stom verbaasd las hij „Als ge gezellig bij dit boompje zit, Denk dan eens aan 't stil verlangen Van 't eenzaam meisje, dat mij dit Papier heeft omgehangen." Opeens zag hij het knappe verkoop stertje voor zich uit de afdeeling Kerst artikelen. Hij liet zich voorover in de kussens vallen en lachte onbedaarlijk. Het was dien Zaterdag nog drukker dan anders in 't warenhuis. Jacqueline voelde zich wat nerveus en onrustig, want een dik heertje met een goedig rood gezicht was een paar malen op vallend dicht langs haar toonbank ge- Toen schommelde een d'kke juffrouw naar de toonbank wandeld en had haar daarbij doordringend aange keken. Tot haar grooten schrik ontdekte ze plotseling een langen, mageren heer met een uilebril, die tegen een pilaar geleund, haar met verliefde blikken op nam. Eenigszins verlegen kwam hij naderbij en stamelde beminnelijk glimlachend „Juffrouw, ahem, ik wou u vragen, hm, hm, hebt u misschien nog zoo'n Kerstengeltje „Wat blieft u vroeg Jacqueline. „Ik meen, ik bedoel, ziet u, hm, hm.... m'n zuster, ik ben ongetrouwd, ziet u, m'n zuster heeft hier gisteren een boompje gekocht nu is het engel tje gebroken. Het was een aardig, een buitengewoon aardig engeltje. „Meneer," zei Jacqueline koeltjes, „het spijt me heel erg, maar ik weet niet, welk engeltje u bedoelt. Ik val hier vanmiddag in voor de verkoopster, die ziek is geworden." „Ahem, o wat jammer, ik bedoel De magere heer werd tot haar groote verlichting meegevoerd in den menschenstroom. Toen om tien uur de ijzeren rolschermen werden neergelaten en de portier de laatste bezoekers door een zijdeur uitliet, kwam de liftjongen naar Jacque line toe en zei „Of u even bij den chef wil komen." In 't kantoortje," riep hij nog over z'n schouder. Het kantoortje, vlak achter de lift gelegen, was helder verlicht. Rechts stond een armstoel, links een schrijfbureautje en in 't midden stond, rechtop en streng, meneer Brandsma. Jacqueline keek naar zijn keurig gescheiden haar, zijn kleurige das en zijn goed verzorgde handen. „Gaat u zitten," zei hij vormelijk. Toen haalde hij kalm een strookje papier uit z'n zak en vroeg op den man af „Hebt u dit geschreven De lippen van het meisje begonnen te beven en ze had de grootste moeite om niet in schreien uit te barsten. „Zou u me eens willen vertellen, waarom u dit geschreven heb?" Jacqueline had het wel uit kunnen gillen. „O, dat het nu juist in handen moest krijgen," snikte ze, „hoe is dat gekomenIk begrijp zelf niet, dat ik zoo'n onvergeeflijke dwaasheid kon begaan. Maar ik voelde me zoo alleen met Kerstmis, in die vreeselijke, groote stad, zonder vrienden Ik had zoo'n heimwee naar huis, naar m'n leven van vroeger, en ik had gelezen van een meisje, dat zooiets deed en „En. vroeg de chef. Maar Jacqueline snikte in haar zakdoek. „Wel," zei de strenge stem opeens ongewoon zacht, „we zullen uw „onvergeeflijke dwaasheid" dan maar over 't hoofd zien." Het meisje zat ineengedoken als een verschrikt vogeltje. „Dus hoef ik niet weg vroeg ze toonloos. „U kunt blijven op één voorwaarde dat u toe stemmend antwoordt op de vraag, die ik u zal doen. Juffrouw Jacqueline, gaat u morgenavond eens met me naar de bioscoop Het begon te suizen in Jacqueline's ooren en er kwam een vreemde mist voor haar oogen. Ze hief haar betraand gezichtje naar hem op en ant woordde zacht „Heel graag." META C.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 24