De radio is een heel kostbaar bezit, Waardoor je van alles kunt hooren, Zoowel het gezwam van meneer Politiek, Als het koffiegeslurp der Mooren. Je zit op een stoel en je draait aan een knop, Plots hoor je dan weer Kannibalen, Die elkander over gestoofd spinnenvleesch, Of gebraden toeristen verhalen. Des morgens als nauw'lijks de dag is ontwaakt, Dan krijg je al les in gezondheid Je hoofd en je armen zwaaien in 't rond, Terwijl je je beenen vaneen splijt. Het zaakje gaat op de maat der muziek, Een leeraar geeft je den stand aan. Je heele familie kruipt zich gezond, Al heb j'er ook nog zoo het land aan. Het meisje, dat vroeger alleen ooren had Voor loopers, èn kleeden èn gangmat, Voor koken en strijken en stoffen en zoo, En of er haar schortje wel goed zat Die houdt zich nu strikt aan 't geen de meneer, Voor de radio staat te oreeren. Ze heeft zich een gas-afweer-voile gekocht, En is Vondel van buiten gaan leeren. Er kan niets gebeuren of ze doet er aan mee, Cocktailen mengt zij als de beste, En als haar mevrouw een familiefuif geeft, Dan is ze van allen de „vetste". Ze geeft aan mevrouw les in literatuur, En weet alles duizendmaal beter Doch 't slachtoffer denkt, als ze d'uitspraken Aan de storingen in den aether. hoort, De radio noemt men het hart van 't heelal, Dat iedereen kan hooren kloppen Een hart, dat je leert hoe de wereldbol draait, En hoe je je sokken moet stoppen. Een hart met muziek en een hart vol jolijt, Waarvan je d'ellende bemerkt. Als je 't zelf den doodsteek geeft op 'n moment, Dat 't dan bij de buren nog werkt. 938 VRIJDAG 22 DECEMBER 1933 No. 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 8