No. 31 VRIJDAG 29 DECEiMBER 1933 1007 \V Op tció dooi Jted&Uand. Panorama van Soest. de cliënte zelf naar voren kwam, en met opgeheven hoofd aan mevrouw Hamble vroeg„Denkt u soms, dat ik wat met die inbrekers te maken heb Mevrouw Hamble antwoordde ontwijkend: „Ik heb niet direct beweerd, dat die juffrouw een medeplichtige is van de inbrekers, die mijn zilver ge stolen hebben „Ik heb geen zilver in me handen gehad, behalve wat ik hier in huis heb motten poetsen. Waarom mot er dan in mijn boeltje gesnuffeld worden Er klonk echte weerzin in haar stem. „Dat is bij mijn personeel ook gebeurd." „Maar ik ben uw personeel niet. Dus hoeven ze mijn rommel ook niet door mekaar te gooien. „Het bevel. „Laat me uitspreken astublieft. Ofschoon ik 't vervelend vin, vreemde menschen an me boel te laten zitten, net as die dewanen, die je koffers door mekaar halen waar iedereen bij staat, om te kijken of er geen sigaren of siga retten of revolvers of drank of parfum inzit. „Juffrouw Morris schijnt nogal op de hoogte te zijn met smokkelarij „Heb ik op de film gezien. Iedereen toch zeker? Maar ofschóón ik niks met geen inbrekers te maken heb, zou ik toch wel es graag willen weten, wat u eigenlijk denkt dat ik gesmokkeld heb Zoek m'n boeltje maar gerust na voor mijn part." „Wilt u er even nota van nemen," zei Ronnie kalm, „dat juffrouw Morris niet 't minste bezwaar maakt Allen knikten. De politie-menschen, die zich nog merkbaar niet op hun ge mak voelden, waren opgelucht, dat meneer Ronnie de zaak zoo in handen nam. „Sergeant Pritchard, gaat u met juffrouw Morris en Rees naar boven. Is 't niet het beste, dat mevrouw Hamble er bij tegenwoordig is „Voor mijn part gaan jullie allemaal mee kijken," riep juffrouw Morris uit. „Stuk voor stuk 1" Zij kwam achter den rug van mevrouw Hamble, alsof zij haar voort wou duwen, zooals men een kat een kamer injaagt, waar muizen zijn. „Zoo, as u klaar bent Pff Ik bin waarachtig zelf nieuwsgierig, of u wat vindt. Dezen kant op. Pas op 't trappetjeToe dan gaat u mee Allemaal astublieft 1" Toen gingen zij allen mevrouw Hamble, mevrouw Owen, Evangeline en Ronnie, en daarna sergeant Pritchard en de agent Rees met Anne Hilton achter het tengere, goedkoop gekleede, verdachte wezentje aan naar binnen, de gang en de hall door, en de trap op naar de logeerkamer. VEERTIENDE HOOFDSTUK NIETS AAN TE GEVEN? „Zoo, is dat nu de kamer van juffrouw Morris zei mevrouw Hamble, de kamer binnenstappend, vastbesloten, het geval door te zetten met de vrij moedigheid, die nu haar innerlijke onrust bemantelde. Al kwam er verder niets van, dan had zij in ieder geval de Owens eens flink nijdig gemaakt die Owens, voor wie de heele streek altijd partij trok. Zij glimlachte dus, alsof dit een ge wone visite was, tegen haar gastvrouw, en vertelde haar, dat zij dit altijd zoo'n prettige kamer gevonden had i Oeen enkel voorwerp, met ongeveer den prijs en den ouderdom, ontging aan den blik van mevrouw Hamble. Er stond een antiek ledikant van donker eikenhout, met het familiewapen der Owens. Maar op de sprei van oud brocaat lag de nachtpon van juffrouw Morris in een vierkanten witten nachtzak met „Goeden nacht" er op een echt bazar-koopje en uit een bazar kwamen klaarblijkelijk ook de toilet artikelen van juffrouw Morris de houten haarborstel, de witbeenen kam, 't goedkoope fleschje lavendelwater en 't speldenbakje van groen celluloid - die vóór den schildvormigen spiegel van de toilettafel lagen. In een spelden kussentje stak haar zilveren broche met de zilveren krulletters „Minnie". „En dat is zeker haar bagage." Aan den voet van het bed, op den kofferstaridaard, stond een kleine kist, mosterdgeel geschilderd een meubel, dat als stoffeering had kunnen dienen op een schilderij „Haar eerste betrekking", een dienstmeisje voorstellend, dat het weeshuis verlaat. Er onder, op den grond, stond een mandenkoffertje, met een ouden riem dichtgebonden. „Die zullen we zeker open moeten hebben vroeg de sergeant veront schuldigend. „Ja. U. En verder blijft iedereen overal af," zei Ronnie zeer duidelijk, met een blik naar mevrouw Hamble. Toen ging hij de kamer uit. Zijn moeder en zuster waren al voor 't raam gaan staan, en keken naar de goudgele azalea's in den zonneschijn, met den achtergrond van verre heuvels alleen de scherpe blik van mevrouw Hamble keek naar de handen van sergeant Pritchard, die aan het deksel van den ongesloten koffer morrelden. „Geen wonder, dat er gesproken wordt van ordinaire nieuwsgierigheid," dacht Evangeline. Zij zag deze vrouw als een zinnebeeld van nieuwsgierigheid, grof en ordinair, klaar om haar scherpen neus en haar scherpe oogen te steken in een anders particulierste zaken. Voorzichtig haalde sergeant Pritchard een stapel gebreid ondergoed te voorschijn, en een massa blauwe schorten. „Allemaal kleeren." Hij legde ze terug in de kist. „Anders niets, mevrouw." Mevrouw Hamble wees naar het mandenkoffertje. „En dat Vlug lichtte de sergeant de bovenhelft op, en zichtbaar werd een. oude zwarte japon, een aantal zwarte wollen kousen en een paar lompe bruine schoe nen met riempjes. „Anders niets," zei de sergeant tot mevrouw Hamble, die minachtend naar het grove goed keek. „Dat mensch moest een half jaartje achter de tralies," dacht Ronnie, die op den drempel stond. „En wie weet krijgt ze't nog wel." In zijn verontwaar diging vergat hij, wat hij zelf aan de eigenares van die kleedingstukken gezegd had dat ze alleen maar deugden, om in 't vuur gegooid te worden. Hij, zijn moeder en zijn zuster hielden zich met zwijgende ergernis afzijdig. (Wordt vervolgd)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 15