„SERUM X" DOOR JOHN. D. CLA VER TEN 1020 VRIJDAG 29 DECEMBER 1933 No. Een van de merkwaardigste misdaden, waarvan mij in mijn veeljarige detective loopbaan de oplossing werd toevertrouwd, staat in de cri- mineele annalen van San Fran cisco geboekt onder het hoofd „Serum X". Op den voorgrond moet ik stellen, dat al onze vernuftig opgestelde theorieën en hypothesen, waarmee wij het onderzoek tot een vruchtdragend einde hoopten te brengen, gefaald hebben. En dat de misdadiger desondanks zijn leven liet op den electrischen stoel, vond uitsluitend zijn oorzaak in het feit, dat hij zelf den dood verkoos boven een ellendig voortbestaan. Alsof het den dag van gisteren betreft, herinner ik mij nog den morgen van 7 Februari 1931. Ik had mij ternauwernood aan den portier van het hoofdbureau vertoond, toen ik met spoed werd opgeroepen naar de kamer van mijn chef, mr. Paimerston, De ontvangst was al zeer ongewodn, zelfs in dien voor Frisco zoo roerigen tijd van de prohibitie. „Good morning, Pharnock. Dubbele moord in Alperton Street, No. 19. Dokter Finchley en zijn huishoudster. Vanmorgen om zeven uur ontdekt door Hillvèrs, die een venster vond openstaan. Dokter Bird is op het oogenblik bezig met de lijk schouwing. Den fotograaf heb ik er reeds heenge zonden. Wilt u het onderzoek aanvangen Als ik gelegenheid heb, kom ik straks ook eens kijken." Het werd alles in één adem door afgeraffeld. Te vragen had ik niets en dus verliet ik onmiddel lijk het hoofdbureau. Ik nam Shiriand, onzen dactyloscoop, met me mee. De Alperton Street lag in een buitenwijk. No. 19 was een dubbel huis, omgeven door een tuin. Markoff, de politiefotograaf, liet ons binnen. In de gang vond ik dr. Bird, die juist gereed was met de voorloopige schouwing. „Morning," begroette hij mij somber. „Een op zienbarend geval, Pharnock." „Moord informeerde ik, rekening houdend met de mogelijkheid dat een van de twee verslage nen zelfmoord had gepleegd. Bird knikte. „Van voren overvallen en neer geschoten. Waarschijnlijk eerst dokter Finchley. Hij viel in de deuropening van zijn studeerkamer. Eén schot, recht in het hart. Vier meter achter hem, in de gang, ligt zijn oude huishoudster. Vermoedelijk is zij afgekomen op het eerste schot en toen zelf neergeschoten. Ook een kogelwond ter hoogte van het hart. De dood is tusschen twaalf en een vannacht ingetreden. Verder niets." Ik dankte hem en zette den fotograaf aan het werk. Dr. Finchley was ongeveer vijftig jaar, zijn huishoudster tien jaar ouder. Niets in de gang of de studeerkamer wees erop, dat er een worste ling had plaatsgehad. Vermoedelijk waren de slachtoffers afgekomen op eenig rumoer in de studeerkamer en toen k bout portant door de inbrekers of den inbreker doodgeschoten. De studeerkamer 2ag op den tuin uit. De dader ik nam voorloopig gemakshalve aan dat er maar één was had' zich toegang tot het vertrek verschaft door verbreking van een ruit. Ik vond de schrijftafel opengebroken en ook nog een muur kast. De brandkast was wonderlijk genoeg met rust gelaten. Shiriand begon onmiddellijk met zijn vergroot glas naar vinger- en voetafdrukken te zoeken, hier en daar het glas, de deuren en den vloer zorgvul dig 'bestuivend. De fotograaf volgde hem op den voet. Bird was intusschen bezig mij op de hoogte te stellen van verschillende bijzonderheden, betref fende het werk van dr. Finchley. De vermoorde was geen praktizeerend arts, doch had zich geheel toegelegd op serologische onderzoekingen en expe rimenten. De resultaten hiervan stond hij af aan de laboratoria der Amerikaansche hoogescholen, waar zij werden getoetst op hun waarde en prac- tisch nut. Finchley moest een heel bescheiden man ge weest zijn, een kamergeleerde, die zich nooit in het openbare leven mengde. Familie had hij niet, vijanden evenmin en vrienden maar weinig. Dit waren bijna uitsluitend hoogleeraren, met wie hij wel druk correspondeerde, maar slechts zelden in persoonlijke aanraking kwam. Of hij al dan niet vermogend was, kon Bird me niet zeggen; hij ver moedde echter vrij welgesteld. Dat was alles wat ik voorloopig te weten kwam. Het urenlang voortgezet onderzoek leverde maar weinig materiaal op. Van het vloerkleed verzamel den wij-een aantal lange en korte haren, die Bird later identificeerde als afkomstig van de versla genen. Op de kastdeuren, de vensterbanken en de schrijftafel vonden we voorts talrijke vingeraf drukken, die eveneens van dr. Finchley en zijn huishoudster afkomstig bleken te zijn. Het eenige positieve materiaal, waarnaar we ons verder onderzoek konden richten, bestond uit één duim- en één wijsvingerafdruk. Shiriand trof ze aan op een glazen buisje, gevuld met een gele vloeistof. Het buisje lag in een etui tusschen nog wel twintig andere, allemaal gevuld met gekleurde substanties en sommige voorzien van een letter of ander merkteeken. Zekerheidshalve stak ik het heele etui in mijn zak. „Voorzichtig," waarschuwde Bird. „Dat zijn allemaal sera, pas op, dat er geen stuk valt. je weet nooit met welke gevaarlijke spullen die laboratoriumgeleerden werken." Ik maakte mij niet ongerust, het etui was veilig geborgen. In den loop van den dag kwamen de openbare aanklager, de onderzoekrechter en mijn chef nog op bezoek. Zij doorzochten de boeken kasten en de schrijftafel en snuffelden in alle papieren. Ook de brandkast werd opengestoken. Wij vonden er een bedrag in van drieduizend dollar, benevens een bankbonus ten bedrage van zestig duizend dollar. In een cassette, die we vonden in het schrijfbureau, was echter slechts vier cents aanwezig. Tevergeefs zochten we naar een portemonnaie of een portefeuille. Zelfs geen cent huishoudgeld was er te vinden. Evenmin een horloge of eenig sieraad van waarde. Vanzelfsprekend brachten al die gegevens bij elkaar ons op het voor de hand liggend vermoeden, dat roof het motief was ge weest van dezen dubbelen moord. Wij waren spoedig gereed met een reconstructie van de misdaad. Het was den inbreker te doen geweest om geld. Hij had zich toegang verschaft door het verbroken venster. In de studeerkamer had hij de schrijftafel doorsnuffeld en de wellicht daarin aanwezige contanten weggenomen. Vervol gens had hij de muurkast doorzocht. Door nieuws gierigheid gedreven, had hij een der buisjes met sera tusschen vinger en duim genomen om het te bezichtigen en het daarna weer neergelegd. Toen, of wellicht ook eerder, was hij gestoord door dr. Fichley. Hij had den dokter koelbloedig neergeschoten en vervolgens ook de huishoudster. Vermoedelijk had hij daarna haastig het huis ver laten, om er weer in terug te keeren, toen hij bespeurde dat zijn schoten geen alarm hadden gewekt. Overtuigd dat hij veilig was, had hij het geheele huis doorzocht en alles meegenomen wat van zijn gading was. De brandkast had hij niet aangeraakt, waarschijnlijk hadden hem de gereedschappen ontbroken om haar open te breken. En toen er niets meer van waarde te vinden was, had hij het huis door de voordeur verlaten.... Deze reconstructie van de misdaad stemde op concrete feiten en werd door ons allen als de eenig juiste aangenomen. Mijn onderzoek richtte zich nu op de vingerafdrukken op het serumbuisje. De duimafdruk was onvolledig, die van den wijs vinger vrij gaaf. Een nauwkeurige beschouwing leerde ons, dat de inbreker grove vingers had en ruw werk verrichtte. De talrijke beschadigingen van de opperhuid lieten ons deze conclusie toe. Al onze hoop was nu gevestigd op ons dactylos- copisch archief. Dit bevatte duizenden vinger afdrukken van groote en kleine misdadigers, die in den loop der laatste kwart eeuw al eens met de politie in aanraking waren geweest. Het onderzoek naar een overeenkomst stelde ons diep teleur we konden den moordenaar met dit materiaal voorloopig niet identificeeren. Intusschen waren de avond bladen verschenen met een .vrij uitgebreid verslag van de mis daad. Vanzelfsprekend bevatten zij ook een oproep om inlich tingen te verstrekken. En zooals altijd in dergelijke gevallen, kwamen er honderden brieven aan het hoofdbureau binnen. Zij werden zorgvuldig geschift en onderzocht, met het resultaat dat bijna alles in de papier mand terecht kwam. Een was er evenwel bij. die mij eenig houvast bood. Hij was geschreven door een overbuurman van dr. Finchley en be vatte de volgende kennisgeving. „Sir. Op den avond van den moord op dr. Finch ley is deze bezocht door professor Mildmay van de Caledonian-universiteit. Ik kan mij niet ver gissen, want ik heb drie jaar geleden zelf bij hem gestudeerd en ken hem dus heel goed. Deze aan wijzing zal wel niets beteekenen voor het onder zoek, maar plichtshalve wilde ik haar niet achter houden. De professor kwam om acht uur en ging ongeveer een kwartier later weg." Inderdaad hechtten wij niet veel waarde aan die aanwijzing. De gedachte dat een professor ook maar in ver verwijderd verband kon staan met zoo'n afschuwelijken roofmoord, leek ons absurd. Maar toch maakte dit briefje een vraag in onze gedachten los. Waarom had de professor het zelfs niet de moeite waard geacht; zich met ons in verbinding te stellen, terwijl hij zeer waarschijnlijk de laatste was geweest die de verslagenen had bezocht „Professorale afkeer van alle beslommeringen," veronderstelde een onzer. Zoo moest het wel zijn, maar dat nam niet weg, dat ik hem nu een beleefde uitnoodiging zond, om zich even aan het hoofdbureau te vervoegen. In afwachting van zijn komst stak ik mijn licht eens op bij dr. Bird. „Professor Mildmay? Een Duitsch Amerikaan, al een jaar of tien aan de „Caledonian" verbonden. Hij is bacterioloog, hoewel hij ook andere vakken doceert. Een hartstochtelijk onderzoeker, een laboratoriumman." „Dus zoo'n beetje de evenknie van dr. Finchley veronderstelde ik. „Juist," beaamde Bird. „Mildmay was echter vrij arm, daarom moest hij wel zoeken naar een leerstoel. Anders had hij waarschijnlijk de voorkeur gegeven aan een laboratorium." Ik wist genoeg. Geduldig wachtte ik de komst van den professor af. Hij verscheen een uur te laat, maar dat vergaf ik hem graag. Vooral omdat hij een heel prettigen indruk op mij maakte. Niet temin bleef ik genoeg politieman, om hem een kleinen valstrik te zetten. „Professor, wij vernamen dat u ambtelijke relaties met dr. Finchley onderhield. Kunt u ons misschien met betrekking tot den moord een of andere aanwijzing geven, die ons van nut kan zijn Heeft de verslagene zich bijvoorbeeld nooit tegenover u uitgelaten dat hij vijanden had „Nimmer," antwoordde Mildmay beslist. „Maar ik moet eraan toevoegen, dat ik hem slechts zelden bezocht en dat wij nooit over persoonlijke aan gelegenheden spraken." Ik keek teleurgesteld. „Oh, ik dacht dat u op vertrouwelijken voet met hem verkeerde en hem dagelijks bezocht." „Weineen!" deed Mildmay verbaasd. „Ik be zocht hem misschien drie- of viermaal in het jaar. Toevallig ook den avond voor den moord." Inwendig lachte ik mezelf uit om die dwaasheid, den geleerde een strik te spannen. Mildmay kwam rond voor zijn bezoek uit, hij had niets te ver bergen. Spoedig liet ik hem gaan. En nu brak er een tijd aan, waarin wij zoekend bleven rondtasten zonder iets te vinden. Wij arresteerden een aantal verdachte personen, voelden hen stevig aan den tand en onderzochten hun alibi. Wij moesten ze weer laten gaan, overtuigd dat zij even onschul dig waren aan den moord als een pasgeboren baby. Eerst een maand later kwam het onderzoek in een nieuwe phase te verkeeren. Op zekeren dag kreeg ik bezoek van professor Bushy, den beheerder van de Rockefeller Library. Ik kende hemïniet en had zelfs geen flauw vermoeden waarover hij me wilde spreken. En daarom was het onderhoud een te grooter verrassing.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 28