No. 32 VRIJDAG 5 JANUARI 1934 1037 Hamble. Onnooze! leek de ontknooping, toen de sergeant zich stralend om keerde van de telefoon en mevrouw Hamble aankeek. „Ze hadden u eigenlijk moeten hebben, mevrouw. Goed nieuws voor u, heel goed nieuws I Als u misschien even op 't politiebureau aan wilt gaan ze hebben daar een en ander van u of u even wou komen vaststellen, dat 't van u is. Ze hebben een man vast, die moet nog verhoord worden. Ik zou zoo zeggen, dat u wel in uw schik zult zijn, mevrouw I" Mevrouw Hamble kon zelfs in het terugvinden van haar zilver geen troost vinden voor haar vernedering van dien middag. Zij had het stellige gevoel, dat zij weg zou moeten uit de streek. Want haar poging, om de familie Owen te vernederen, was mislukt. Zij had 'n uitbarsting van brutaliteit moeten dulden, zooals zij nog nooit van haar leven had gehoord, van dat verbeterhuis-type, Minnie Morris. En Ronnie Owen, die niets in de melk te brokken had, had haar aangesproken, alsof hij officier van justitie was, en zij, mevrouw Hamble van Pantavon, beklaagde En ten slotte hadden de Owens afscheid van haar genomen met zooveel onberispelijke, ijzige beleefdheid, dat zij 't gevoel kreeg.... ja, 't zou maar het beste zijn, dat ze hier wegging. En wat haar het dolste maakte nu zou zij er nooit achter komen, of die parels van die meid echt waren (zooals mevrouw Hamble wel haast had durven zweren) of niets dan een bijzonder knappe imitatie. Als ze echt waren, hoe kwam dan dat schepsel, dat nog geen penny van haar Sweep-geld had uitgegeven, in het bezit van een parelsnoer van honderden ponden De Owens maakten zich over die vraag geen zorg, want zij waren er van overtuigd, dat het een snoer namaak-parels was, die het kleine ding misschien van de een of andere royale pensionhoudster of gast had gekregen. Maar er bleef een andere vraag. Waar had Ronnie dien man in uniform van de lucht macht, wiens portret, in dure lijst, kleine Minnie zoo zorgvuldig achter slot en grendel hield, gezien Meer dan eens stelde Ronnie zich deze vraag in de drukke dagen, die ver liepen vóór hij en zijn familie met hun beschermelinge, of beschermster, al naar men Minnie Morris zou willen noemen, naar Londen reisden. VIJFTIENDE HOOFDSTUK TOOVERWOORDEN. 9(d moeilijke wooïdje. Den morgen na hun aankomst in het Dorchester-hotel te Londen zag Minnie er nogal netjes uit, toen zij kwam ontbijten. Zij droeg, zooals Ronnie opmerkte, beschaafde kousen en schoenen, en een zomerjapon van donker blauw voile, die zij, op een advertentie afgaande, besteld had, en die haar bijna paste. Zij zou er zelfs een heel ander meisje in geleken hebben, als het effect niet bedorven was door een geel kraagje, vastgestoken met dat zilveren uit hangbord „Minnie" een onmogelijk ding, waar Ronnie later wel eens over zou spreken. Zij gedroeg zich nu volstrekt niet als iemand, die gewend was, te bedienen of op orders te staan wachten. „Ik heb tegen tien uur precies een auto besteld," zei ze opeens onder het eten. „Vinnen we dat allemaal goed Haar bril glinsterde Ronnie toe. Hij zag er zoo frisch en opgewekt en actief uit, als men maar verlangen kan van een jongen man, die te Londen aan 't ontbijt zit. Hij was om half acht al wezen paardrijden in 't Park toen was hij wat gaan zwemmen, en daarna bij den hotelkappér binnengeloopen. De kleeren, die hij aanhad, stonden hem, maar nog beter stond hem zijn luchtig zelfvertrouwen. „Ik ben tot je dienst," zei hij, zijn kopje neerzettend, dat hij voor de vierde maal had leeggedronken. Glimlachend keek hij Minnie aan over de prettig gedekte ontbijttafel. „Krijgen we 't beroemde gesprek met de Londensche vertegenwoordigers van G. Owen en Zonen „Vanmorgen niet, meneer Ronnie, as 't u 't zelfde is," zei ze, zich bedie nend van de aardbeien. „Ik had andere plannen." „Genoeg te doen hè Evangeline knikte opgewekt. Er waren plannen gemaakt voor een weelderigen winkeldag, tot het bijeenzamelen van een gar derobe voor de Sweep-winnares. „Ik ben bereid „Jawel, maar ik niet, Angy. We hebben vanmiddag nog tijd zat voor de modewinkels. Vanmorgen niet. Ik wou es een vrijen ochtend hebben om zoo te zeggen. U zal wel allemaal begrijpen" hier kreeg Minnie een beetje een kieur, maar dapper sprak zij door „dat ik wel graag 'n beetje tijd voor m'n eigen hou, zonder geleide of gezelschap, nou ik weer in m'n ouwe stad bin. Niet kwalijk nemen, hoorEr is echt niks onhartelijks mee bedoeld. Maar ik wou 't toch meteen maar goed afspreken." Haar blik ging van den een naar den ander, en verwijlde weer een ietsje langer bij de niet weinig verfraaide gestalte van den heer Ronnie Owen die best waard was, dat een meisje hem aankeek. „O ehdat begrijpen we volkomen," verzekerde mevrouw Owen haar vriendelijk. Zij en haar man en haar dochter en haar zoon dacht aan de nog niet opgehelderde verrassingen, die zich hadden voorgedaan dien middag, dat „de politie" op Bringwyn kwam. Onder elkaar hadden zij de heftige uit barsting van Minnie tegenover mevrouw Ham ble niet onbesproken gelaten Ze had zelf een galant, had ze verklaard ze was al maanden verloofd, dus ze hoefde heusch niet te visschen 1 Nu waren de Owens menschen, die respect had den voor de particuliere zaken van een ander. Vervolgens wisten zij, dat men heel wat inlich tingen kan verkrijgen, door nooit iets te vragen. Maar 'over die verloving van Minnie was hun nooit de geringste inlichting ten deel gevallen. In hun hart waren zij alle vier nieuwsgierig ge weest, of die „galant" van Minnie op het station aanwezig zou zijn, om haar te verwelkomen. Zij was echter niet verwelkomd. Er was den vorigen avond geen bezoek, geen telefoon ook voor haar geweest. Ongetwijfeld zou die jonge man wel gauw te voorschijn 'komen. Of zou hij zich nooit aan de familie vertoonen 'Had Minnie zich niet in die nieuwe, bijna keurige japon gestoken, en in die toonbare kousen en schoenen, om alleen met een auto uit te gaan en dien jongeling te ontmoeten Dit veronderstelde mevrouw Owen, ,,'t Is best, hoor, kind. Natuurlijk. Je hebt hier na tuurlijk menschen, die je graag weer eens ziet. En die jou graag weer eens zuilen zien." „Dat zal ik niet tegenspreken," en er kwam een schalksche uitdrukking op het ge zichtje van juffrouw Morris „maar daar hoef ik geen grooten zespersoons-auto voor te nemen. Dien wagen heb ik besteld voor de rest van de familie voor jullie vieren, bedoel ik. Mevrouw Owen zou zoo graag eens naar Kew, om in de tuinen de bloemen te kijken en wie wat zien wil, kan *t dan doen, en u ken plaatsen voor vanavond nemen en zoo. „Ja.... Wat 'n heel ander leven!" mom pelde de familie. Telefoon. Ah, dat zal de auto zijn. „Ja, de familie komt oogenblikkelijk be neden," riep juffrouw Morris den hoorn in, 'het gemaakte accent van de juffrouw beneden *imi- teerend. „Prachtig gane jullie nou maar. En neem 't er maar es goed van." Juffrouw Morris dreef haar gezelschap naar de lift, alsof het schoolkinderen waren, en zij de moeder, die ze maar gauw de deur uit wou hebben, om des te sneller aan haar werk te kunnen beginnen. „Die menschen, waar ik na toe mot," weer richtte

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 13