«Re
tcis dooJiedatland
1045
Een groot deel van het Hunnerpark te Nijmegen zal moeten verdwijnen voor de opritten van de nieuwe Waalbrug.
dorp wist, dat zij iedercn avond samen wandelden,
behalve de oude Morton, maar die was zoo weinig
populair, dat niemand het hem vertelde. Eigenlijk
wist Tony niet goed wat er moest gebeuren. Hij
begreep, vóór er sprake kon zijn van een huwelijk,
dat hij Mary moest vertellen van zijn vroeger leven.
Maar hij durfde niet goed. Zou zij dan nog wel
ooit tegen hem willen spreken Ook moest hij
pro\>eeren een betere betrekking te vinden. Soms
stond hij voor den verwrongen magnoliaboom, en
zei „Jij bent maar een boom jij kunt niet meer
recht groeien. Maar ik wel ik ben een mensch."
Tony Anbrey zou er zeker heelemaal in geslaagd
zijn, als niet, halverwege den zomer, de jongere
en eenige broer van Mary Morton op het tooneel
was verschenen.
Op 'n Juli-avond tegen zonsondergang ontmoet
te Tony het meisje op hun gewone plekje buiten
het dorp. Hij zag, dat zij had gehuild. Zoodra zij
haar arm door den zijnen had gehaakt, informeerde
Tony wat er gebeurd was.
,,'t Is 't is mijn broer Charlie," haperde
Mary. Zij begon weer te huilen. „Hoe zal ik 't je
zeggen Als je het weet wil je misschien nooit
meer iets met me te maken hebben. Hijhij
heeft geld gestolen."
Tony's poging om ontsteld te kijken was een
besliste mislukkingmaar zijn houding van
sympathie was onvervalscht. Met horten en
stooten kwam het verhaal er uit. Het bleek, dat
Charlie Morton bij het naar huis gaan van zijn
patroon tachtig gulden had meegekregen om die
aan een leverancier af te geven. In plaats daarvan
had hij het geld op een paard verwed en ver
loren. Als het geld niet uiterlijk morgenochtend
werd afgegeven, zou de diefstal uitkomen, „en
en," snikte Mary, „dan gaat hij de gevangenis in.
En wij zijn altijd fatsoenlijke menschen geweest.
De schandeledereen zal ons er op aanzien.
Charlie is nu thuis vader weet er nog niets van.
Maar hij is erg streng hij zal niets doen om Charlie
uit de gevangenis te houden. En tachtig gulden is
zoo vreeselijk veel geld. Wat moeten we beginnen?
Tony's trage hersens werkten nu snel. Hij dacht
aan zijn gelukkig leven, sedert hij besloten had
op dierf Aprildag recht" door het leven te gaan.
Dat besluit had hij tot dusver gestand gedaan.
Weinig had hij kunnen vermoeden, dat de ver
zoeking om die belofte te breken zou kunnen
komen van het meisje, dat nu aan zijn zijde liep,
en zoo zwaar aan zijn arm hing.
„Als je eenmaal in de gevangenis hebt gezeten,"
mompelde hij, „krijg je niet veel kans meer.
De menschen geven je geen werk, en je moet toch
leven. Vroeg of laat kom je er weer terecht. Houd
een knaap den eersten keer er uit, en je redt hem
voor z'n leven. Ik.ehdenk, dat ik je
broer die tachtig gulden zal moeten verschaffen."
„WatHet meisje greep zijn arm. „Heb jij
dan tachtig gulden
„Wat dacht je De Gierige Judas betaalt niet
veel. Maar dacht je dat ik even goed niet kon
sparen
Half lachend, half huilend omhelsde het meisje
hem. Meende hij het Wou hij Charlie helpen
Heerlijk Charlie zou het terug betalen. Stellig.
Tony luisterde onbewogen. Terug betalen?
Hij moest bijna lachen. Terug betalen had geen
zin. Dat zou toch niet verhinderen wat, zooals
hij wist, gebeuren móést.
„Ga naar huis," zei hij zwaar. „Ik zal het geld
halen. Wacht op me bij je huis. Over een half
uur ben ik er." Aldus liep hij alleen terug naar het
huis van meneer Namer, die nog in zijn tuin werkte.
Tony sloop door een achterdeur binnen, naar de
kamer van zijn patroon. Hij brak de schrijftafel
open, en vond spoedig wat hij zocht.
Kort daarna ontmoette hij voor het eerst
Charlie Morton, die leunend op zijn fiets naast
zijn zuster, dicht bij hun huis, op Tony stond te
wachten. Een slap jongmensch, heelemaal niet
lijkend op Mary. Hij uitte veel zenuwachtige
dankbetuigingen, en reed spoedig stadwaarts
met de tachtig gulden.
Toen zij weer alleen waren, keerde Mary zich
tot Tony. Haar oogen glinsterden. Zij probeerde
niet hem opnieuw te bedanken, dat zou later
komen, als zij de woorden kon vinden.
„Een eindje wandelen, Tony vroeg zij.
„Ja, maar niet ver. Dat zal je wel niet willen.
Ik moet je iets zeggen, Maryhoe je het zult
opnemen, dat weet ik niet. Ik had het eigenlijk
al veel eerder moeten zeggen." Hij kuchte, keek
een anderen kant op. „Kort geleden.... dacht
ik, dat we.... eens zouden trouwen."
Mary lachte zacht. „Oh, Tony, als ik niet het
zelfde.
„Wacht even," zei hij vlug. „Jouw broer is
geen dief, maar ik wel. Niet zoo raar kijken, Mary.
Natuurlijk had ik geen tachtig gulden. Niets. Ik
heb ze gestolen van meneer Namer. Ik ben al meer
in de gevangenis geweest. Eén keer méér maakt
niet veel verschil. Maar je broer is er nog nooit
geweest, en 't is juist de eerste keer, die een
man breekt. Bovendien is hij je broer, en jullie
zijn altijd fatsoenlijke menschen geweest. Ik heb
een slechte lijst; niemand die me kent zal er van
opkijken. Alleenik had gedacht dat ik voor
taan recht door het leven zou gaan werkelijk,
Mary."
Het meisje staarde hem even niet-begrijpend
aan, terwijl de woorden van zijn lippen rolden;
dan, toen de beteekenis tot haar doordrong, be
gon zij zacht te snikken. Tony stond op armslengte
van haar hij deed geen enkele poging om haar aan
te raken, maar mompelde flauwtjes: „Toe, Mary,
niet huilen, niet huilen."
Plotseling sloeg Mary haar armen om zijn hals.
„Oh, Tony, nu houd ik nog veel meer van je. Maar
dat mag niet gebeuren. We moeten Charlie achter
na. Hij moet het geld teruggeven."
Zij kusten elkaar als twee kinderen, die hetzelfde
verdriet hebben.
„Teruggeven zei Tony grimmig. „Je broer
is al bijna bij den leverancier, waar hij het geld
moet afgeven, 't Geeft trouwens toch niets. Eiken
keer dat ik recht door het leven wil gaan, komt
er iets tusschen. Ik hoef het niet meer te pro-
beeren."
„D'r zal nooit meer iets tusschen komen 1" riep
het meisje heftig. „Je zult nooit meer iets weg
nemen. Daar zal ik voor zorgen."
„Je zult me nooit meer terugzien," mompelde
Tony.
„Oh, dacht je dat riep Mary hartstoch
telijk. „Dacht je dat ik er zoo eentje was Als jij in
de gevangenis op mij kunt wachten, geloof ik dat
ik wel hier op jou kan wachten."
In Tony's hart welde zoo'n geluksgevoel op,
dat hij het niet onder woorden zou kunnen bren
gen, al had hij het geprobeerd.
Tony Anbrey spaarde de rechtbank veel tijd
uit, door een volkomen bekentenis af te leggen.
Gezien zijn strafregister had de rechter ongetwij
feld gelijk door hem tot twee jaar gevangenisstraf
te veroordeelen. Gevraagd of hij nog iets had op
te merken, zei Tony:
„Ik ben net als de magnolia van den baas. Ik
ben krom, en ik kan niet meer recht groeien." Die
opmerking werd algemeen zeer zonderling ge
vonden. Een paar journalisten plaatsten haar
zelfs, als kleine kop, boven hun verslag van de
terechtzitting.