JOHN D. CLAVERTEN (1052 VRIJDAG 5 JANUARI 1934 No 32 Het Graf in de Potala Welnu, ik zal je dan maar meenemen „l'ride," door zwichtte kapitein Slade voor den aandrang van zijn vriend. „Maar dan onder uitdruk kelijk beding dat je me niet in moeilijk heden brengt met je films." „Mijn woord erop," beloofde Pride. De beide vrienden zaten in het officierscasino van Calcutta. Kapitein Slade zou binnen weinige dagen naar Lhasa vertrekken met een diplomatieke zending. En Pride was van meening dat hij de belangen van de Britsch-Indische Film-Compagnie al heel slecht behartigde, als hij deze gelegenheid niet te baat nam om een exclusief filmpje van het Thibetaansch binnenland te ver vaardigen. „Je mag je overigens gerust nog eens bedenken, Pride," hernam Slade met lichten spot in zijn stem. „Je schijnt de gevaren licht te tellen, maar het kon wel eens blijken, dat je ze onderschat hebt. De lama's zijn uiterst wan trouwend. En ons verblijf in Lhasa valt juist samen met het Thibetaansch Nieuwjaar. Lhasa wemelt dan van Thibetanen uit het binnenland, en de aan blik van de heilige Potala maakt hen uiterst fanatiek." Pride knikte. „Maak je niet ongerust, ik zal voorzichtig zijn, Slade. Of schoon ik werkelijk niet kan inzien welk gevaar ik zou kunnen loopen, als je me laat doorgaan voor je chauffeur." „Nee, in die hoedanigheid zal je niets overkomen," verzekerde de kapi tein. „Maar als je toeleg ontdekt wordt, ben je verloren. En dan hoef. je niet te schuilen achter mijn diplomatieke onschendbaarheid, want die is van geen waarde voor overtreders van de strenge Thibetaansche wetten." „ik zal er rekening mee houden en goed uitkijken, Slade," beloofde Pride nogmaals. Samen stelden zij het reisplan vasttegen het invallen van de duisternis begaf Pride zich opgewekt naar huis. Vijf dagen later bevonden zij zich in den Dzjilepla-bergpas, de grens tusschen Sikkem en Boetan. Aan het einde van den pas werden zij opgewacht door eenige lama's, echt Mongoolsche typen, gehuld in een pij van ruwe yakstof. Een hunner verwelkomde hen in onberispelijk Engelsch. Hij stelde zich zelf voor als hun geleider Slade noodigde hem uit, bij hem in den grooten reis- auto plaats te nemen. Pride zat achter het stuur. Op aanwijzing van den lama volgde hij den grooten karavaanweg naar Lhasa. Drie dagen lang reed hij door wpeste bergstreken en liefelijke dalen, schoon en exotisch als weinig andere streken der aarde, 's Nachts overnachtten zij in een der talrijke lamakloosters. Zij werden streng van de kloosterbevolking geïsoleerd, maar de ontvangst was overal zeer voorkomend en hartelijk. Hun geleider sprak weinig gedurende de reis. Hij hield zich onledig met het draaien van zijn gebedsmolen, waaraan Slade zich voortdurend ergerde. Aan filmen viel voorloopig niet te denken, Pride was al blij als hij 's avonds eenige uren den tijd kreeg, om zijn indrukken met die van zijn vriend uit te wisselen. Slade was al eens meer met een zending in Lhasa geweest en hij wist er interessante bijzonderheden van te vertellen. Den vierden dag bereikten zij Lhasa, het middelpunt van het mystieke denken en droomen der Thibetaansche bevolking en 't voornaamste brandpunt van hun geestelijk leven. Voor de geweldige opeenhooping van ellendige leemen hutten had Pride geen oog. Zijn blik werd geboeid door een reeks gebouwen van witte bergsteen, die den geheelen omtrek domineerden. De lama liet even stoppen. „De Potala, het paleis van den Pantsjen Rin- potsje," legde hij vriendelijk uit. Pride wierp Slade een vragenden blik toe. Slade glimlachte om zijn onnoozel gezicht. „In de Potala woont de Dalaï Lama, de heerscher van Thibet," verduidelijkte hij. „Zijn titel is heilige mees ter. De Potala is tempel, klooster en paleis tegelijk." Pride had er een lief ding voor gegeven, als hij er een opname van had kunnen maken. Maar hij vreesde dat dit gelijk zou staan met zelfmoord, zoo vol geheimzinnige gevaren kwam het land hem voor. De lama wees hun het Tasji-Loenpoklooster aan als verblijf. Het was even buiten Lhasa gelegen en bood een somberen aanblik, evenals alle andere kloosters. De gevangenisachtige indruk werd alleen weggenomen door het groote aantal gebedsvaantjes, die op de muren en de daken waren aangebracht. Slade en Pride kregen ieder een kamer in den buitenombouw. Het waren echte kloostergewelven, waaraan men den somberen indruk had ontnomen door de muren en den vloer te bedekken met tapijten van yakstof. Een tafel, een stoel en een rustbed van schapenhuiden maakten het meubilair uit. „Een schitterend verblijf voor den vertegenwoordiger van de Britsche regeering," hoonde Pride, toen hij alles critisch bekeken had. „En toch heeft de Dalai Lama het nauwelijks beter," lachte Slade. „Hij weet evenmin van modern comfort als een os van wolkenkrabbers. Je moet niet vergeten dat de Westersche beschaving hier eeuwenlang geweerd is. Zelfs nu heeft zij hier nog geen vasten voet. Bovendien heeft het land een monniken- regeering, een toonbeeld van eenvoud en soberheid." „Een beroerd land, maar machtig interessant," vond Pride. Hij wierp een blik door het kleine venster en wendde zich met een levendig gebaar tot zijn vriend. „Zeg, wat beteekenen toch al die vaandels en wimpels Ik heb er meer geteld dan hutten of menschen onderweg." Slade lachte. „Zie je er geen figuren op staan, Pride? Dat zijn de zes tetter- teekens van het „Om mani padme hum," het eenige Thibetaansche gebed. Ze hebben er een waren cultus van gemaakt. De wind zendt het door 't gewapper van de vaantjes op tot voor Bhoedda's troon en de gebedsmolens draaien het milliarden malen per dag rond. Als je je oogen den kost geeft, zal je wel meer dingen zien die je bespottelijk lijken. Van on- menschelijk wreede toestanden zwijg ik maar." De komst van een lama maakte een einde aan het gesprek. „Sir, de Tasji Lama zou u gaarne ontvangen," sprak hij met een diepe buiging. Hij trok zich in de kloostergang terug om te wachten en Slade bracht inderhaast zijn toilet in orde. „De Tasji Lama is de voornaamste hoogwaardigheidsbekleeder in Thibet, zooiets als bij ons de minister-president," legde hij Pride uit. „De Engelsche voorstellen moeten eerst aan hem worden voorgelegd." Hij sprak op gedempten toon, die Pride waarschuwde voorzichtig te zijn met zijn uitlatingen. „Ik hoop dat het je gelukt vergunning te krijgen om ons vrij te bewegen, Slade. Anders komt er van het doel van mijn reis niets terecht," zei Pride. Slade beloofde zijn best te doen. Hij volgde den lama en keerde eerst een uur later terug. „In orde, overmorgen zal de Dalaï Lama mij ontvangen," zei hij opgewekt. „Met de vergunning is het in orde. Wij mogen vrij rondtoeren en loopen, maar Lhasa en het inwendige van dit klooster zijn taboe. Je hebt dus je zin, morgen kan je filmen zooveel je wilt, als je 't maar heel voorzichtig doet." Den volgenden dag maakten zij een ruim gebruik van de verleende ver gunning. Slade stuurde den auto en Pride zocht de plekjes uit voor zijn op namen. Overal waar hij er gelegenheid voor kreeg, draaide hij ijverig aan den zwengel. De oogst viel mee en Pride keerde tevreden in het klooster terug. Een tweetal lama's begeleidde hen den volgenden dag naar de Potala. De wegen en straten in en om Lhasa, die dien naam ternauwernood verdienden, wemelden van in pelzen gehulde mannen en vrouwen. Zij waren van de bergen en het land gekomen om aan de Losarfeesten deel te nemen waar Pride met zijn auto verscheen, gingen zij bijna onwillig opzij. Buiten de muren blaatten en loeiden duizenden stuks schapen en hoornvee, die gedurende de feesten op de enorme binnenplaats van de Potala gezegend zouden worden. De groote poort van 't paleis werd bij de nadering van den auto wijd open geworpen. Pride reed een groote binnenplaats op en bracht den wagen voor een der bijgebouwen tot stilstand. De lama's stapten uit en gingen Slade voor naar het hoofdgebouw. Pride keek hen na. Hij zag de lama's plotseling stilstaan en naar hem om kijken. Een hunner fluisterde den ander iets toe en schudde het hoofd. De andere monnik scheen besluiteloos, doch plotseling haalde hij de schouders op en liep door. Pride schonk weinig aandacht aan die belangstelling voor zijn persoon. Vanuit den auto bespiedde hij de talrijke vensternissen van 't hooge paleis. Nergens vertoonde zich een gelaat. Ook op de binnenplaats liet zich niemand zien, alleen bij de poort stond een lama. De man draaide ijverig zijn gebedsmolen en schonk hem niet de minste aandacht. Pride haalde 'n zakcamera te voorschijn. Half verdekt achter den auto opgesteld, maakte hij vlug een paar opnamen. Het wachten duurde lang en uit verveling wandelde hij wat op en neer. Voor een laag gebouw, zonder deuren of vensters, bleef hij staan. Een smal poortje gaf toegang tot 't inwendige. Hij staarde in een lange, schemerige gang. Ook hier ontbraken deuren en vensters. Alleen waren er links en rechts in de muren gleuven aangebracht, op een onderlingen afstand van ongeveer twee meter. Deze zonderlinge binnen bouw wekte Pride's nieuwsgierigheid. Op zijn teenen betrad hij de gang. Hij hoorde een geruisch als van langzaam stroomend water. En daarboven uit nu en dan een zwak gemompel. Het rook er afschuwelijk. Vermoedelijk een soort tempel, meende Pride. Bevreesd dat men hem betrappen zou, wilde hij naar dé binnenplaats terugkeeren, toen er een rauwe, langgerekte kreet door de gang weerklonk. Het drong gedempt tot hem door en toch klonk het zoo angstwekkend, dat hem een huivering langs den rug liep. Plotseling hield hij den adem in. Er drongen een paar woorden tot hem door.... Engelsche woorden. „Wat is daar aan de hand? Hallo!" De stem verloor zich in een onverstaanbaar gekrijsch. Pride was bleek geworden. Was hier een Engelschman aanwezig En waar kwam die stem vandaan?.... Hij keek scherp uit, maar hij ontdekte niets dan gleuven. Plotseling herinnerde hij zich waar hij was. Men mocht hem hier niet ont dekken, anders bracht hij Slade in moeilijkheden. Haastig liep hij de gang uit. Een vluchtige blik in het rond stelde hem gerust, op de binnenplaats liet zich niemand zien. Toch waagde hij het niet meer de gang in te gaan. Ongeduldig wachtte hij op Slade. Deze verscheen spoedig, opgewekt lachend. Blijkbaar verliep zijn zending tot zijn volle te vredenheid. Pride kon ternauwernood het zwijgen bewaren. Zoodra zij in het Tasji- Loenpoklooster waren teruggekeerd, volgde hij zijn vriend naar diens kamer. „Slade, weet je wat dat voor 'n gebouw is, waar ik den wagen voor had neergezet vroeg hij opgewonden. Slade begon te lachen. „Oh, hebben ze je dan toch gezegd dat je je daar niet mocht ophouden vroeg hij. „De lama's dulden daar geen oningewijden." „Nee, ze hebben me niets gezegd, ik wil het alleen maar weten," ant woordde Pride driftig. Slade keek hem verwonderd aan. „Wel, als je je ervoor interesseert, kerel, kan ik je toevallig inlichten. De lama's noemen dat gebouw het Huis van het Verborgen Leven. Er huist een soort contemplatieve orde van het Lamaïsme. Zij, die neiging voelen voor een beschouwend leven en inkeer, laten er zich levend inmetselen," Pride keek hem verbijsterd aan. „Inmetselen Bedoel je, dat zij nooit meer?...." Zijn stem sloeg over en Slade knikte.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 28