Br*
No. 33 VRIJDAG 12 JANUARI 1934 1077
hem door den zieke gegeven, een ruit uit. Gelukkig,
zonder dat de ruit brak kon hij die er uit nemen.
Den grendel teruggeschoven, de deur geopend
Mason stond op den drempel, en staarde in de
stikdonkere kamer. Hij beefde van opwinding.
Als de kandelaars er waren....
Dat was het oogenblik dat de korte klik klonk
van een knop die wordt omgedraaid een der
lampjes van de groote lichtkroon flitste aan, en in
het poovere schijnsel zag Mason een man staan
bij een open deur aan het andere einde der kamer.
Hij was gekleed in een overjas, droeg een slappen
vilthoed, en hij hield in de rechterhand een revol
ver, gericht op Mason. „Dimeil," dacht Mason,
„onverwacht teruggekomen."
„Ik had dus toch gelijk, toen ik meende een ge
luid te hooren," zei de man bij de deur, met de
zelfverzekerdheid van hem, die een revolver heeft
tegenover dengene, die dat voordeel niet bezit.
„Inbraak, zie ik. Dacht zeker, dat er niemand
thuis was, hè. Blijf daar rustig staan."
De man liep naar den schoorsteen, naar de tele
foon. Mason voelde zijn handen klam worden. Hij
had er zich leelijk ingewerkt. Zeker, hij had een
verklaring, maar ze leek hem zelf erg zwak op 't
oogenblik.
„Wacht even," zei Mason. „Ik kan mijn aan
wezigheid hier verklaren. Is u mijnheer Dimeil?"
„Ja, maar wat gaat jou dat aan En die ver
klaring, geef die maar aan de politie."
„Wacht wacht," zei Mason haastig. „Ik zal
u een naam noemen, dien wij beiden kennen, dien
van Edward Keller." Den hoorn in de hand, keek
de ander Mason fronsend aan. Bijna over zijn
woorden vallend ging Mason door „Mijn naam is
Mason. Keller was altijd mijn vriend, zooals hij
eens de uwe was. In zijn testament liet hij mij een
ring met diamanten en een smaragd na. Ik weet
toevallig dat die ring hier is."
„Wel, wel." De frons werd dieper, maar Mason
zag met genoegen dat de ander den hoorn liet zak
ken. „Ik weet dat Keiler een vriend had die Mason
heette, en dat hij hem een ring naliet. Dat is waar.
Maar de rest is een mooie leugen. Als je weet dat
de ring in mijn huis is, waarom dan niet den ring
opgeëischt Moest er ingebroken worden
„Ik geeft toe, dat dat niet de juiste wijze is,"
antwoordde Mason. „Maar luister." Mason ver
telde van het gesprek met den knecht, zonder
natuurlijk te spreken van het wantrouwen tegen
Dimeil, en zonder te vertellen waar de ring precies
was.
„Een serie leugens, zooals ik al zei," merkte Di
meil, die aandachtig had geluisterd, ten slotte op.
„Je voorstel om mij naar dien zoogenaamden zieke
te brengen, beteekent niets. Die is natuurlijk een
bondgenoot van ie Maar we kunnen de waarheid
gauw genoeg constateeren. De ring is verborgen
in deze kamer, zeg je? Waar is hij dan precies?"
Mason aarzelde. De indruk van meedoogenloos-
heid, van Dimeil uitgaande, zei hem, dat Dent's
waarschuwing juist was.
„Vlug gebood Dimeil. „Ik geef je nog een paar
seconden kans om je leugens waar te maken.
Waar is de ring?"
De woorden: „In één van de twee kandelaars,
daar op den schoorsteen" stegen Mason naar de
lippen. Maar op het kritieke moment hield hij ze
tegen. Nee, zelfs nu wilde hij niet de kans loopen,
van zijn eigendom beroofd te worden. Harts
tochtelijk barstte hij los:
„Goed Roep de politie maar. Ik zal er kalm op
wachten. Ik zal een tijdje gevangenisstraf krijgen,
maar ik kan ook bewijzen dat ik de Mason ben,
wien Edward Keller een kostbaren ring vermaakte.
De politie zal ik de schuilplaats zeggen, en de wet
zal mij tenslotte toch mijn eigendom moeten geven.
Dus ga uw gang Roep de politie." Dimeil staarde
den ander lang aan. Toen sprak hij langzaam
„Het kan zijn dat je de waarheid spreekt. Ik zeg
niet, dat het zoo is, maar het kan ziin Ik heb nage
dacht over de heele historie. Aangenomen
Aangenomen, zeg ik dat je niet liegt, conclu
deer ik, dat je alleen een dergelijke gevaarlijke
poging doet naar je eigendom te zoeken, als je in
groot geldgebrek bent," Mason knikte. „Welnu,
als de ring er niet is, hetgeen waarschijnlijk is,
beteekent dat een groote teleurstelling voor je.
Ik wil je een kans geven. Ik geef je 300 gulden voor
het juweel, of het bestaat of niet. In deze omstan
digheden een edelmoedig aanbod, dunkt mij."
Een schok van verbazing en opluchting door-
Straathandel.
voer Mason. Opluchting, omdat het politiegevaar
geweken was. Zijn gedachten werkten snel. Het
was duidelijk dat Dimeil geloofde, dat de ring in
huis was. Van het dreigement, dat hij de politie
kon roepen, wilde hij voor zich zelf een voordeel
behalen, door den ring te koopen. Mason voelde
zich verontwaardigd worden driehonderd gul
den voor een juweel, dat elf duizend waard was.
De schobbejak Maar maar welke zekerheid
had hij eigenlijk dat de zieke waarheid gesproken
had En ais het de waarheid was een of andere
bediende die de kandelaars schoonmaakte, kon
den ring wel gevonden en genomen hebben. Ac
cepteerde hij, dan had hij in elk geval driehonderd
gulden. Als hij niet accepteerde, en de ring was er
werkelijk, zou hij dien dan wel na zijn gevangenis
straf krijgen
„Mij dunkt, dat het aanbod niet kwaad is,"
onderbrak Dimeil zijn gedachten. „Geloof dan ook
niet, dat ik een gulden hooger ga. 't Is voor mij
een zakenkwestie kans op winst, maar veel meer
op verlies. Want het heele geval kan een leugen ziin.
Vlug nu, anders kom ik op mijn voorstel terug en
bel de politie op. Je schrijft een korte verklaring
dat je mij den ring verkoopt voor 300 gulden. Ik
betaal je het geld, en dan zeg je mij de plaats waar
de ring is. Ik riskeer, dat je me later achter mijn
rug uitlacht, dat ik heb betaald voor niets."
Nog even dacht Mason na. „Goed," gromde hij
dan. „Ik accepteer, ofschoon het een schandelijk
misbruik maken is van overmacht."
„Eén vogel in de hand, nietwaar zei Dimeil,
met één hand een schrijftafel ontsluitend en er een
vel papier uittrekkend. „En hier is het geld."
Uit een andere lade haalde hij een rol bankpapier,
telde 300 gulden af, reikte die Mason over. „Schrijf,
en zeg me dan waar het ding is. Kan het mooier
Nog steeds onder de bedreiging van de revolver,
ging Mason voor de schrijftafel zitten. Hij had drie
woorden geschreven, toen een gedachte hem door
den geest schoot„Waarom wilde hij het geheim
niet weten vóór hij mij betaalde Hij had mij
kunnen dwingen eerst te spreken. Vreemd."
Hij wierp een zijdelingschen blik op Dimeil. Deze
had gedurende het
onderhoud steeds
met den rug naar
het schaarsche licht
gestaan. Thans
stond hij zoo, dat
het licht op zijn
gezicht viel. Mason
had slechts even
dien steelschen blik
op 't gezicht, maar
het was meteen of
een bliksemstraal
hem trof.
Dimeil en Dent
waren een en de
zelfde
Zoo intens was
de verbijsterende
ontdekking, dat
hem bijna 'n kreet
ontsnapte. Hij boog
zich weer over het
papier, schreef
woorden zonder zin,
om tijd te win
nen. Zijn gedach
ten stormden. Alles
was hem duidelijk.
De zieke in het
half duistere ver
trek, het verwarde
haar over het ge
zicht, het al te luid
hoesten, het fluiste
rend spreken, het
heel opvallende
zweet hoe mak
kelijk gedaan en
hoe overdreven. Di
meil Er bestond
geen DentVan
gemeenschappelijke kennissen gehoord dat hij
in Londen was, een kamer achter de zijne ge
huurd, hem naar zijn eigen huis gestuurd en hem
daar opgewacht. Waarschijnlijk had Keiler den
ring indertijd in Dimell's huis verloren Dimeil
had den ring mogelijk later gevonden en gebruikte
nu dit plan om voor een kleinigheid op wettelijke
wijze in het bezit van het kostbare juweel te komen.
De schoftZijn bloed kookte. Maar eerst zekerheid,
absolute zekerheid.
Mason haaide diep adem. Hij legde de.pen neer,
staarde naar de beteekenislooze woorden, die hij
geschreven had. Hij stond op. Hij reikte Dimeil
het papier, boog zich meteen voorover, zoodat hij
den ander vol in het gezicht kon zien, en keek hem
doordringend aan.
Instinctief trok Dimeil terugin zijn oogen
sprong een uitdrukking, welke Mason volkomen
bevredigde. Het prairieleven had Mason snel en
afdoend handelen geleerd. Zoo plotseling was de
beweging, waarmee hij Dimeil de revolver uit de
hand sloeg en hem naar de keel vloog, dat deze op
den vloer lag, met Mason boven op zich, voor hij
het wist. Met een paar knieën op zijn borst en een
paar handen aan zijn luchtpijp, voelde Dimeil
zich verzinken in duisternis. Hij gorgelde, zijn
hielen roffelden op het tapijt.
„Mijn ring beet Mason.
„Ik zweer, dat ik hem nietik.ik sterf,"
rochelde Dimeil.
„Mijn ring 1"
„In de lawaar de 300 gulden
De gespierde Mason trok hem met één ruk van
zijn linkerhand overeind, naar de schrijftafel
met de vrije rechter greep hij achter in de la. Daar
was de ring, in een etui. Hij opende het, drukte het
weer dicht tegen den tafelrand, slingerde den half
bewusteloozen Dimeil een eind de kamer in en
vertrok kalm langs den weg, dien hij gekomen
was.
In de Bedfordstraat bleef hij even staan om een
sigaret aan te steken. Wat smaakte die heerlijk 1
Hij tikte tegen een zijzak, waarin zich een klein
etui bevond, dat elf duizend gulden bevatte.
„Dank je, Keiler, dank je," zei hij.
Éi