No. 33 VRIJDAG 12 JANUARI 1934 1085 om tegenwicht te geven aan zijn groeiende zwaarte. Hij kreeg een gevoel van duizeligheid. Grimmig en koppig vocht hij er tegen, en gloeiend ging het bittere besef door zijn brein „ik word oud"Maar zijn zenuwen waren nog even taai als vroeger hij stapte voort. Plotseling bleef hij staan. Een eindje voor zich uit zag hij het bleeke schijnsel van twee lampen door het zwartgroene water. Doaks ging er op af, tot de waterplanten, hier en daar zoo hoog ais een boom, met slijmerige handen en armen over het dikke glas van zijn ouden helm veegden. Toen zag hij, in het donker, de spookachtige figuren van twee andere duikers. Hij ging dichterbij. Zij hadden hem ook gezien en de oude duiker bleef staan en bekeek hen nieuwsgierig. Hij begreep dadelijk, dat het de twee duikers van de Engelsche boot waren, al hadden zij de nieuwe Duitsche pakken aan. De eene had geen lucht buis, maar droeg zijn voorraad zuurstof op den rug. Zijn maat had een telefoon bij zich, en krachtig scheen het witte licht van zijn electrische lamp het water Zij namen geen notitie van Doaks en Doaks nam verder ook geen notitie van hen. Hij begon door het kruidenbosch heen te dringen. En hier begon de ellende. Driemaal viel hij in slikgaten, en kwam hij er slechts met groote moeite uit. Toen raakten zijn lijnen vast, een dertig meter achter hem, en hij moest terug, om ze los te maken. Opnieuw drong hij het bosch in, terwijl de duizelig heid in zijn hoofd bleef, en langzaam scheen te groeien. Hij kreeg pijn achter in zijn oogen, en er raasde een sneltrein langs zijn ooren.... Maar de oude duiker ging voort Opeens schoot er iets terug uit de beweeglijke schemering van het water verderop een man. Een duiker. Doaks hield zich vast aan den rand van het rif, en zag den jongen man langs zich heen gaan, onhoudbaar meegesleept door de kracht der benedenstroomen. En Doaks keek grimmig. Hij vocht verder door het onkruid. Herhaaldelijk moest hij terug, omdat zijn lijnen weer vastraakten. Toen stond hij voor de zandvlakte. Maar hij werd nu zwak. Hij was al een tijd beneden, veel langer, dan goed was met het oog op zijn jaren en den tijd, dat hij niet gewerkt had. Over deze zandvlakte joegen en woedden de stroomingen met een kracht, die door niets gestuit werd en nu eerst begon Doaks het gevaar van die plek op den zeebodem te doorgronden. Hij zette zich schrap tegen het watergeweld. Vlak voor hem, bijna krui pend op zijn buik, zag hij den tweeden Engelschen duiker. Dapper worstelde die voort door het zand, heen en weer geslingerd als een lucifer. Maar het duurde niet lang, of Doaks zag den „jongen", met zijn ballast, losgescheurd worden van den bodem, en teruggeslingerd worden, als door een ongeziene reuzenhand, naar het bosch. Duizelend keek Doaks toe. „Die durft," dacht Doaks. Maar durf heeft grenzen, en mannenkracht ook. Doaks voelde zijn kracht slinken ook hij werd gegrepen en opgelicht van de zeebedding. Hij stond onderste boven.... er kwam bloed uit zijn ooren en neus.... een paar seconden lang was hij blind.... Toen voelde hij een hand op zijn arm. Hij kon weer zien. De tweede Engel sche duiker lachte hem toe door mistige „ramen". Doaks was trotsch, dat er nog zooveel fut in zijn vak zat. Dien nacht was Doaks ziek, en hij lag op zijn kooi te piekeren met een bitter lachje. Den volgenden dag was hij stil en knorrig. Hij zag de duikers van de andere booten het water in dalen, en wild knepen zijn handen om de reeling. Maar geleidelijk week de knorrige trek van zijn gezicht en er kwam een eigenaardige blik in zijn scherpe oogen. Die jongelui hadden veel - maar niet alles. Hij had iets, dat zij waarschijnlijk misten de listde tactiek der lange ervaring. Den dag daarop kwam er een duiker van de Italiaansche boot niet terug. Een paar ochtenden daarna werden twee Fransche duikers gedood, doordat een stuk van het rif neerstortte en hen begroef in het slijk. De Italiaan vertrok, en de Franschman volgde een paar uren later. Doaks nam zijn hoed af, toen de schepen hem passeerden. „Misschien was 't maar het beste, als we het allemaal opgaven, zei Joseph Eltinge. „Hoezoo vroeg Doaks langzaam. ,,'t Lijkt mij nogal een hopeloos gevalDe Japanner en de Engelsch- man blijven alleen, omdat ze voor elkaar de eerste niet willen zijn, denk ik." Eindelijk voeren de Japanner en de Engelschman samen weg. Twee duikers, van ieder één, waren in de klem geraakt zeventig meter onder het rif, en de Amerikaansche duiker had naar beneden gemoeten, om hen te redden. De Japansche duiker kwam er goed af, maar de Engelschman was dien nacht gestorven. Doaks liet zich door die drama's niet afschrikken twee ochtenden later dook hij andermaal, maar nu op een andere plek. Doaks was tot de conclusie gekomen, dat het practisch onmogelijk was, het wrak langs den gewonen weg te bereiken. Maar als hij een plek in het rifdak kon vinden, die betrekkelijk dun was, dan kon hij daar misschien met spring stoffen een gat in blazen, en zoo bij het wrak komen. Hij sprak er met Ware en McCarthy over, maar wat die twee duikers, die hem helpen moesten, over het dwaze plan zeiden, zul len wij maar zwijgen. Doaks kroop dus alleen over het rifdak, maar een kleine dertig meter onder de oppervlakte, en klopte en klopte, en koos zijn piek. Hij steeg weer op, nadat hij zijn lading gelegd had, die van boven af electrisch ontstoken kon worden. Zoo legde Doaks in een paar dagen, als het tij gunstig was, zeven ladingen. Maar nu moest hij voortmaken. Hij raakte op. „Doet u 't maar niet, meneer Doaks," zei de jonge Eltinge. En miss Elsy keek den koppigen ouden duiker met bezorgde oogen aan en zei„Ja, Joseph heeft gelijk, meneer Doaks. 't Is te gevaarlijk." „En zes millioen dollars op den bodem van de zee laten lig gen vroeg Doaks, hen beiden aanziende met een eigenaardigen blik. „Nee, miss Elsy. Dat geld hoort aan u, en niet aan de zeeluis en de visschen, dus u zult 't hebben ook." En toen, met een knip oogje, ging hij voort: „En dan mag ik misschien op de bruiloft komen, hè „U bent een schat," zei miss Elsy. Toen de zon weer opkwam, ging Doaks voor 't laatst het water in. Hij voelde, dat het de laatste keer was. Hij zocht zijn weg door het gescheurde en verbrokkelde rif. Hij kwam heelhuids beneden en keek rond. Het slik en de planten, het zand en de stroomingen had hij nu échter zich. Het water was hier betrekkelijk kalm, diep groen, en er zwommen groote visschen van allerlei kleur en vorm in. Hij stapte weg van het rif, met zijn lamp voor zich uit, en voelde zich een dwerg. Voorzichtig bewoog hij zich voort, voor zichtig gebruikte hij het restje van zijn krachten. Hij vocht tegen de duisternis, tegen zijn moeheid, tegen den tijd. Verder en ver der door het donkere groen, waarin het spookachtige schijnsel van zijn lamp vieltot hij een kolossale, nog donkerder gedaante tegen het donker zag afsteken. Doaks bleef staan, en zijn hart klopte van opwinding, nieuws gierigheid en een eigenaardigen schroom. Hij wist, wat die drei gend opdoemende gedaante was: het wrak van de Oceanie! De duiker richtte zijn lamp naar boven en het licht ver spreidde zich fantastisch. „Doorgebroken," dacht de oude duiker aanstonds, „doorgebroken gebarsten totaal aan flarden. Hij kwam dichterbij. Nu dreven er stukken wrakhout om hem heen, maar hij sloeg er geen acht op. Hij besefte, dat hij stond, waar nog geen levend mensch gestaan had hij was de eerste duiker, die de Oceanie bereikt had. Opeens, door zijn opwinding en den hoogen druk, kwam er een stroom bloed uit zijn neus. Hij leunde tegen den gescheurden wand van het schip en staarde, zich om het bloed niet bekommerend. Hij begon, bijna werktuiglijk, te klimmen, hooger en hooger, tot er van boven af een vreemd, onaardsch licht scheen door te zeven. En toen, boven in het wrak, rustte hij onder zijn 3e aUahtonnen handen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 29