F ^1 No. 33 VRIJDAG 12 JANUARI 1934 1087 voeten, zoo wist hij, lag de kluis van de Oceanie, en zes millioen dollar. Het geld van miss Elsy. Een reusachtig fortuin. Hij kreeg er een gedeelte van maar met die gedachte hield hij zich niet op. Hij had zelf geen geld noodig; aan miss Elsy dacht de oude duiker, daar onder in de zee juffrouw Elsy en den jongen Joseph Eltinge, den zoon van kapitein Eltinge. En toen, terwijl hij nog peinsde, gloeiend van binnen, werd hij koud en stijf, en een ijzige hand scheen zich uit te strekken en zijn ziel te grijpen en zijn hart in zijn lichaam te knijpen, feller en feller, tot. Hij begon te zweeten. Hij voelde zijn lichaam druipen binnen het duiker pak. De oogen van den ouden duiker, vol practische kennis, waren verder gegaan, voorbij de kluis en die millioenenwaarde aan edel metaal, naar het voorste gedeelte van de Oceanie. En daar, met schrik en angst, bleef zijn blik zich hechten Haar bodemplaten waren letterlijk afgeschéurd. Het schip moest in een paar minuten gezonken zijn. Gezonken, ja, toen het stiet op dat kolossale rif niét ten gronde gericht door een torpedo, uit een vijandelijken onderzeeër afgevuurd, dat kon geen torpedo gedaan hebben. Door het brein van den ouden duiker schoot de herinnering aan dat geme^nt fluisterpraatje. De Oceanie was verongelukt door de zorgeloosheid van een dronken man. Een man, die kapiteir Eltinge heette.. Doaks wist, dat het zoo was. Er bestond geen schimmetje twijfel meer aan. Honderd menschen waren verdronken, waaronder een vrouw. Wat sommigen voor de uitbarsting van een torpedo hadden gehouden, was waarschijnlijk het springen van den ketel geweest. En Doaks, daar beneden onder het rif, dacht wanhopig Hoe zal er nu over kapitein Eltinge gepraat worden Hoe zullen ze hem noèmen Geen bewonderenswaardig man meer, een man, wiens gedachtenis in hooge eere en achting stond.... Nee, niets van dien aard alleen een doodgewonen dronken moordenaar Terwijl hij zoo dacht, rees het beeld van een jongensgezicht, als het onge lukkige gelaat van een spook, voor zijn ruit. Hij wist, dat hij nooit meer zou kunnen afdalen. Dat was uit. Andere duikers zouden naar beneden moeten om zich een weg te banen naar de kluis, en die millioenen aan edel metaal boven te halen en zij zouden praten.... praten. Dan duurde het niet lang meer, of de heeie wereld zou het weten. Binnenkort zouden mannen en vrouwen aan kapitein Eltinge denken met minachting en haat. En binnenkort zou de jongen, daar boven in het zonlicht, rondwandelen over de aarde in de schaduw van die onbarmhartige waar heid.... niet meer rechtop en trotsch en gelukkig. De oogen van een meisje zouden dof gaan staan en een beetje ontgoocheld, en het was Doaks al, alsof hij de stem van den jongen hoorde, echt een stem hoorde, die tot het snikkende meisje zei „Nee, Elsy, 't is uit. Nu kan't niet meer. De menschen zullen nooit van je kunnen zeggen, dat je getrouwd bent met den zoon van een man, die niet veel beter was dan een doodgewone moordenaar." Zoo zat Doaks, de oude duiker die afgedaan had, daar op den bodem der zee het geluk van een jongen en een meisje af te wegen tegen eenige millioenen. Doaks was bleek, beefde, toen zij hem over den rand van de schuit trok ken. Hij gaf geen antwoord op de nieuwsgierige vragen, die Ware en McCarthy hem toeriepen. Geen letter. Maar toen Ware later in het kajuitje kwam, zag hij Doaks in een vreemd neerslachtige houding zitten, met het hoofd diep tusschen de handen. „Wat mankeert er aan vroeg Ware ongeduldig. „Heb je niet bij 't schip kunnen komen Doaks keek op met een paar oogen, die glazig stonden. „Ja," zei hij dof, „ik ben er geweest." Ware slaakte een juichkreet. Hij begon een soort berendans om Doaks heen. Doaks stond op en keek hem aan. „Hou op met die flauwe kul," zei hij vinnig. Ware ging de kajuit uit, genoeglijk grinnikend, om het nieuws aan McCar thy te vertellen. Al vlug kwam het Engelsche schip het te weten, en bijwijze van felicitatie stak het de vlag uit. Doaks zat er met een zonderlingen blik naar te kijken toen dwaalden zijn oogen naar de gedaanten van een jongen en een meisje, die bij elkaar stonden in den zonneschijn, onder den helderen groenachtigen hemel. De jongen wuifde vroolijk met zijn hoed en het meisje lachte. Zij hielden elkaar als een paar kinderen bij de hand. Vastberaden wendde Doaks zich af. Hij staarde over den rand van de schuit. Hij wist precies, waar hij dat gat in het rif had geblazen. En dat gat kon weer gesloten worden, voor goed, precies zoo makkelijk of eigenlijk nog veel makke lijker dan het gemaakt was. Toen hij beneden was, had Doaks een zwakken rotswand aan 't rif opgemerkt -r- als die bezweek, moest de heele massa er boven en er omheen in elkaar storten. En daar had hij niet eens zoo'n zware lading voor noodig. En Doaks ging naar 't achterschip, en bleef staan staren naar de verzameling bommen. De nacht kwam. Stil bracht Doaks de sloep uit;; hij legde er een paar bommen in en begon weg te roeien van de schuit. Toen hij de plek bereikt had, die hij had gemerkt met een boei, en precies de diepte en den tijd had uitgerekend, liet Doaks de ladingen springstof kalm in het water zakken. Even bleef hij in de boot staan, opziende naar de helderheid van den hemel, en toen begon hij den terugtocht. Ware en McCarthy werden met 'n schrik wakker en holden naar het dek. Want bijna vlak onder de schuit, die nu gevaar lijk lag te schommelen, had er een doffe, gedempte ontploffing geklonken. Twee hooge stralen waterspoten op, nog geen dertig meter van de schuit, die er bijna door omsloeg. „Groote hemel riep McCarthy verschrikt, „wat gebeurt er nu Toen keerden zij zich om en zagen Doaks, en misschien heeft 't hun verwonderd, dat de oude duiker nog lachen kon, terwijl er zoo'n onverwachte ramp gebeurde. „Ik geloof, dat het heele rif naar beneden getuimeld is," zei Doaks, de schouders ophalend. „Daar was ik juist den hee- len tijd zoo bang voor. Toen ik dat gat had geblazen, bleef er aan den eenen kant een muur bijna zonder steun." ,,'t Leek net een ontploffing, zoo te hooren," zei Ware, met een paar groote oogen. „O ja?" zei Doaks. „Eigenaardig...." De oude duiker zat op een omgekeerde kist en keek den jongen en het meisje naast hem glimlachend aan. Hij zei „Nu ben ik toch heusch bang, dat die millioenen dollars voor goed op den bodem der zee zullen blijven, miss Elsy." Zij keek naar den slanken jongen man met het fiere, gelukkige gezicht. „Vind jij 't erg verschrikkelijk, Joseph Hij lachte en greep haar hand. „Verschrikkelijk Nee. Misschien vind je 't egoïstisch van me, lieveling, maar ik ik geloof, dat ik er eigenlijk blij om ben." En de oude duiker keek naar hun stralende gezichten, en zat stil tevreden te glimlachen. "Wolken bown Atnetófoott.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 31