VRIJDAG 19 JANUARI 1934
Het kraagje. Met den rechterkant van het werk
voor zich neemt men 57 steken op rondnm het
halsje en breit daarop 'n gaatjestoer 1 r. Verder
telkens draad omsl., 2 st. samenbr. Dan breit
men 3 toeren in korrelsteek dus 1 r., 1 aver., bij
eiken toer verspringend. In den 5den toer meer
dert men daarbij 1 st. aan eiken kant van de naald
en meerdert aldus verder in eiken 4den toer tot
men 65 st. op de naald heeft. Dan breit men nog
2 toeren zonder meerderen, waarna men het werk
afkant.
Voor de manchetten neemt men bij ieder mouw
tje 31 st. op en breit daarop 10 toeren in korrelsteek.
Afkanten.
Men strijkt het manteltje eer men de zijnaden
ervan dicht naait, haalt 'n koordje door den gaat
jestoer bij 't halsje en werkt het koord aan weers
kanten af met 'n kwastje.
Het mutsje. 63 st. opzetten en eerst 'n rand
breien van 21 toeren korrelsteek.
22ste toer 1 r. Verder telkens 2 steken breien
in 1 st., 3 r. om en om. Aan het einde van de naald:
meerderen in den voorlaatsten st., 1 r.
23ste en volgende oneven toeren 1 r., aver, tot
den laatsten st., 1 r.
24ste toer 1 r. Verder telkens 3 r., draad
omsl., 2 r. samenbr., 2 r. De laatste st. r.
26ste toer 1 r. Verder telkens 1 r., 2 r. samenbr.,
draad omsl., 1 r., draad omsl., 2 r. samenbr. in
den achterkant van de St., 1 r. De laatste st. r.
28ste toer als de 24ste.
30sfe toer recht.
32sfe toer 1 r. Verder telkens draad omsl., 2 r.
samenbr., 5 r. Laatste st. r.
34sfe toer 2 r., draad omsl., 2 r. samenbr. door
den achterkant van de st., 2 r., 2 r. samenbr.,
draad omsl., 1 r.
36ste toer als de 32ste.
38ste toer recht.
Van den 23sten tot den 30sten toer 1 keer her
halen, waarbij men in den laatsten toer 1 st.
meerdert. Dan begint men te minderen voor den
bol, aldus
lsfe en volgende oneven toeren 1 r., aver, tot
den laatsten st., 1 r.
2de toer Telkens 8 r., 2 samenbr.
4de toer Telkens 7 r., 2 samenbr.
6de toer Telkens 6 r., 2 samenbr. Men gaat zoo
door tot men in den 14den toer nog slechts 2 st.
heeft tusschen 2 minderingen.
15de toer 1 r., aver, tot den laatsten st., 1 r.
Dan breekt men de wol af, rijgt den draad door
alle overgebleven st., haalt hem stevig aan en
naait hem af.
Men strijkt het breiwerk, slaat den rand voor de
helft om naar rechts en naait 'n paar zijden bandjes
aan voor de sluiting met rosetten op het mutsje.
THÉRÈSE.
EEN JUMPER VAN IERSCHE KANT.
Op verzoek gaat hierbij 'n patroon van lersch
haakwerk voor een jumper, die zoowel van
fijne wol als van zijde of garen kan worden
gemaakt.
Het patroon bestaat uit strepen van rosetten
en bladeren. Bijgaande foto laat zien hoe rosetten
en bladeren aan elkaar gehaakt worden en hoe men
dt strepen aan elkaar haakt, waarbij de bladeren
in de eene streep naar boven en in de andere naar
Model Paton en Baldwin.
beneden komen te liggen.
Hoeveel bloemen en
bladeren men voor elke
streep noodig heeft en
hoeveel strepen voor het
geheel, moet men zelf uit
rekenen. Daarvoor knipt
men eerst een passend
patroon aan één stuk vol
gens bijgaande teekening.
Men haakt bijv. 3 stre
pen tot aan den hals voor
het voorpand en evenveel
voor 't achterpand, drie
lange strepen, welke
aan weerskanten door-
loopen over de schouders,
en 2 of 3 strepen voor
elk mouwtje.
De boorden onderlangs,
langs de mouwtjes en langs de halsopening kan
men haken met vaste steken, ofwel apart breien
1 r. 1 aver, en later aannaaien.
Langs den hals rekt men dan den onderkant van
het boordje bij 't aannaaien uit, zoodat het mooi
aansluitend wordt om den hals. Men breit voor die
boorden eerst even 'n proeflapje om precies te kun
nen uitrekenen hoeveel steken men ervoor moet
opzetten, daar ze precies sluitend moeten zijn.
Men haakt eerst 'n aantal rosetten en verbindt
die later met de bladeren tot strepen.
De rosetten haakt men als volgt 5 losse st. tot
'n ringetje samenvoegen.
lste toer 12 vaste st. in het ringetje.
2de toer 1 vaste in den lsten st., verder telkens:
2 losse, 1 overslaan, 1 vaste st. Men eindigt met 2
losse en 1 halven vasten in den lsten vasten st.
In het rond heeft men dan 6 lusjes van 2 losse st.
3de toer: ln elk lusje 1 vaste st., 4 stokjes, 1
vaste. Aan het einde van den toer 1 halve vaste st.
4de toer 7 losse st., 1
picot (van 4 losse en 1
vasten st. in den lsten
lossen daarvan), 3 losse,
1 stokje tusschen 2 blaad
jes. Verder telkens 3
losse, 1 picot, 3 losse, 1
stokje tusschen de vol
gende 2 blaadjes. Men
eindigt met 3 losse en
1 halven vasten in den
Patroon van den
gehaakten jumper.
De gehaakte rosetten en bla
deren waaruit de jumper bestaat
en de wijze waarop die aan
elkaar gehaakt worden.
4den van de 7 losse st. aan het begin van den toer.
Hiermee is de roset klaar.
Heeft men 'n aantal rosetten klaar, dan begint
men aan de bladeren, waarmee de rosetten tot
strepen worden verbonden.
De bladeren. Men begint met 10 losse st., 1 vasten
st. in den 2den en 1 in den 3den lossen van 't eind
gerekend, 1 stokje in de 5 volgende losse St., I vasten
in den daarop volgenden en 2 vaste in den laatsten
st. Nu haakt men I halven vasten st. in 'n picot van
de roset, vervolgens 1 vasten in denzelfden st. van
het blad bij de 2 vaste, waarna men den anderen
kant van 't blad werkt als den eersten kant, dus
1 vaste, 5 stokjes, 2 vaste. Den draad afbreken.
Dan haakt men het tweede blad. Eerst 10 losse
st., dan 1 vaste in den 2den en 3den lossen, 3 stok
jes, 1 halve vaste in het 3de stokje van den 2den
kant van het 1ste blad, 3 losse, 1 halve vaste in de
volgende picot van de roset, 3 losse, 1 halve vaste
op het 3e stokje van het 2de blad, dat men nu ver
der afwerkt met 2 stokjes, 1 vaste, 2 vaste in den
volgenden St., 1 halve vaste in de volgende picot
van de roset, 1 vaste bij de vorige 2 vaste en verder
haakt men de andere zijde van het blad zooals de
eerste zijde. Men haakt dan 1 halven vasten st. in
de punt van 't vorige blad en vervolgens 1 halve
vaste in 'n picot van een volgende roset.
Men heeft dan 2 rosetten met 2 bladeren aan
elkaar gezet en gaat zoo door tot de streep lang ge
noeg is. Heeft men ten slotte een voldoend aantal
strepen gehaakt op de juiste lengte, dan haakt
men die aan elkaar, zooals men dat op de bijgaande
foto zien kan. Men haakt nu 'n halven vasten in de
eene,en dan 'n halven vasten in de andere streep met
telkens 3 losse st. er tusschen in. Hier en daar, waar
de afstand wat grooter is, haakt men tusschen de
losse steken nog 'n picot. Op ongeveer dezelfde
wijze haakt men losse st., halve vaste st., met hier
en daar 'n picot of 'n stokje om 'n rechte lijn te krij
gen langs onderkant, hals en mouwtjes. Het is niet
noodig, dat die aanvullingen geheel regelmatig zijn.
De halsopening werkt men van voren af met 'n
strik van 'n gehaakt of gedraaid koordje.
THÉRÈSE.
CORRESPONDENTIE
Mevr. M. P., Delft, heeft het gehaakte kleedje,
voorkomende in ons nummer van 15 Sept. j.l., half
klaar, maar weet niet hoe de toeren nu kleiner
moeten worden, zooals ze eerst grooter werden.
Toch is dit in de beschrijving, dunkt me, duide
lijk aangegeven.
In plaats van bij het omkeeren telkens 4 losse
en 2 stokjes te haken, waardoor er 1 gaatje bij
komt, haakt men dan vaste st. op dé laatste 3 stok
jes van den vorigen toer, waardoor er dus 1 blokje
minder komt. Het middenstuk wordt daardoor
vanzelf kleiner. Aan het einde wordt dat midden
stuk ook 1 gaatje kleiner en het allerlaatste blokje
van den rand laat men onbewerkt. THÉRÈSE.