V
VI
.H <u
J
J
-f
-/
door
Stanley Keeble-Sye
V
dooi Jtedailand.
Een prachtige eikenhouten bedschotbetimmering in een oude behuizing te Workum, een bewijs dat dit Friesche stadje vroeger dagen van grooten bloei heeft
gekend en de bewoners groote bedragen aan de inrichting van hun huizen besteedden.
Stomme ezel 1 Je lijkt wel gek 1" De dunne wan
den van het schamele kantoortje dreunden van
het joviale gebulder, waarmee Dittmar wees
naar het papiertje op het bureau van zijn com
pagnon. „Je hebt zeker meer geld dan hersens,
anders vergooide je je zuurverdiende centen niet
aan die vodden
Joseph Yates keek boos. Hij greep het briefje
van de lersche sweepstake, dat hij juist gekocht
had, en stopte het tusschen de andere loterijbriefjes
in de bovenste la van zijn ouderwetsch bureau.
De pupillen van zijn grijsgroene oogen stonden
groot, toen hij naar Dittmar opkeek. „Je zult me
een pleizier doen, als je je met je eigen zaken
bemoeit," snauwde hij. „Ik zanik ook niet over dat
j neverdrinken van jou den heelen dag, en ik ver
draag je praatjes over mijn liefhebberijen niet lan
ger of ze goed of slecht of middelsoort zijn 1"
Hij sloeg met een vinnigen klap zijn bureau dicht,
stond op en nam zijn hoed en jas van den haak
achter de vervelooze deur.
Julius Dittmar, medelid van de firma „Dittmar
Yates, Technici", ging op den hoogen stoel voor
zijn teekentafel zitten en keek toe, terwijl zijn com
pagnon zich in zijn overjas worstelde. „Nou, nou,
Yates," zei hij, „ik bedoel 't niet zoo kwaad. Alleen
zul je me moeten toegeven, dat 't een soort manie
van je wordt, om loterijbriefjes te koopen."
Yates gaf geen antwoord. Zijn vingers trilden,
toen hij zijn jas dichtknoopte, en eindelijk keek de
Duitscher hoofdschuddend een anderen kant op.
Hij strekte zijn arm uit naar de open brandkast,
nam een flesch van de bovenste plank en schonk
een glas halfvol. „Ik zal er maar eens op drinken,
dat je wat wint," toastte hij, en hij dronk het glas
leeg. Hij smakte met zijn lippen en draaide zich
weer om. Hij zette zijn bril op en ging aan 't zoeken
in een hoopje blauwdrukken, dat op zijn teeken
tafel lag.
„Enfin, ik zal maar weer aan 't ploeteren gaan,"
mopperde hij. „Die teekening moet af voor ik naar
huis ga vanavond. Stel jij je hoop maar liever op
die uitvinding van me, Yates. Als die op de markt
komt, en als 't geld binnenstroomt wat vast en
zeker gebeurt dan zul je zelf ook lachen om dien
kinderachtigen droom, om rijk te worden met
loterijbriefjes. Met die machine van me worden we
zoo rijk als Ford -zul je zien voorspelde hij.
Yates keek naar den breeden rug van zijn com
pagnon, diep neergebogen over de teekentafel, en
zijn mager gezicht verwrongen tot een trek van
haat.
„Zuiplap 1" mompelde hij toen liep hij het kan
toor uit, de werkplaats daarachter door. Daar stond
op een werktafel een bijna voltooid model van
Dittmar's uitvinding, een electrische koelkast, die
op een geheel nieuw princiep werkte. Yates bleef
er bij staan en keek er somber naar. Toen schudde
hij twijfelachtig het hoofd, draaide het licht uit en
ging naar buiten, de donkere zijstraat in.
De oostenwind was bitter koud, en dreigde met
sneeuw Yates dook diep in zijn jas. Er was een
massa geld noodig, om die uitvinding op de markt
te krijgen, liep hij te denken geld voor advocaten
en patenten hoopen geld om de machine in 't
groot te fabriceeren handen geld om reclame te
maken door 't heele land. En de banken financier
den geen nieuwe vinding in zoo'n tijd.
Yates was wel zooveel zakenman, dat hij door
zijn onredelijken haat niet blind was voor de ver
diensten van Dittmar's vinding. Hij kon zijn com
pagnon niet uitstaan hij ergerde zich aan zijn
slordige kleeding, zijn Duitsch keel-accent, zijn
eeuwigen jeneverdorst en zijn flauwen spot over
A -r
loterijbriefjes maar die machine van hem was
een toekomstig goudmijntje. Dittmar zei er geen
woord te veel over. Alleen was er aardig wat geld
noodig, om de millioenen aan te boren, die er met
de machine te verdienen waren.
Geld 1 Hij kauwde op dat woord, toen hij het
wachthuisje van de tram betrad. Zijn heele leven
had hij er naar gesnakt, er voor gezwoegd en ge
kuipt en gelogen en steeds was de fortuin hem
door de begeerige, grijpende vingers geglipt, als hij
zich juist het zekerste had gevoeld van zijn succes.
Hij was zijn heele leven ongelukkig geweesthij
tobde ziekelijk over zijn pech, en hij werd woedend,
als Dittmar smaalde op de loterijbriefjes, waarop
hij nu zijn hoop had gevestigd.
Eigenaardig genoeg had Dittmar zelf die hoop
gewekt, peinsde Yates, terwijl hij zich vasthield
aan een lus in de overvolle, zwaaiende tram.
Een half jaar tevoren had de Duitscher met hem
zitten praten over succes, „ledereen krijgt den
een of anderen dag van zijn leven zijn kans,"
had Dittmar gezegd en op datzelfde oogenblik
had er een verlegen mannetje aangeklopt, om
loterijbriefjes te koop aan te bieden. Toen had
Yates gedacht aan de opmerking van zijn com
pagnon, en een paar briefjes gekocht en sindsdien
had hij rooskleurige droomen van rijkdom ge
koesterd een telegram met het bericht, dat
hij een hoofdprijs getrokken hadgeld 1 Geld,
en al wat het kon geven macht, reizen, gemak,
weelde, liefde.
Bij het woord liefde dacht Yates aan de verloofde
van zijn compagnon. Er kwam warmte in hem, als
hij aan Lucy Blair dacht. Het was begonnen,
doordat hij eens met haar naar den schouwburg
was geweest, op verzoek van Dittmar zelf. De
Duitscher had afgesproken maar hij zat met een
ingewikkeld technisch probleem voor zijn uitvin
ding te worstelen, en had niet weggekund uit de
werkplaats, voor hij het had opgelost. „Ga jij