No. 34 VRIJDAG 19 JANUARI 1934 1119 Ofi to* dooi JtedetLuid. In den Gelderschen Achterhoek wordt de os nog gebruikt als trekdier voor den ploeg die onmiddellijk verdween, maar zij schreef dit toe aan haar zenuwachtige opwinding, vooral toen zij gedurende haar slenterende wandeling, langs groote omwegen, geen achtervolger kon ontdekken, hoe dikwijls zij ook omkeek. Enkele minuten voor den afgesproken tijd bereikte zij de brug zij slen terde langs de leuning, bleef af en toe staan om in het water te kijken en gluurde dan voorzichtig links of rechts. Op dat oogenblik was echter niemand op de brug en de kade te zien. Zoo bereikte zij de lantaarn, waar de hooge, steenen leuning naar buiten was uitgebouwd als een soort balcon. Zij ging op den ondersten rand van de balustrade staan en keek gedachteloos in het water. Uit de donkerte van den uitbouw naast haar klonk toen de rauwe stem van den bloemenventer. „Bent u toch maar gekomen Blijf gewoon in het water kijken, ook als u spreekt. Kunt u me hooren „Heel goed," antwoordde Paula. „Mooi, dan kan ik nog wat zachter spreken. 1 ;bt u er goed op gelet, of iemand u achterna geloopen is „ik dacht 't eerst wel," vertelde Paula, „maar den heelen weg heb ik nie mand gezien en ik heb zeker wel twintig keer omgekeken. Bij de brug was ook niemand te zien." „in orde, dan zal het wel fantasie geweest zijn," kwam de stem weer uit het donker. „Oppassen als u teruggaat. Morgen ook, en overmorgen ook. Ik heb u al gezegd, dat ik van nu af niets meer met de zaak te maken wil hebben. Nu dan, eergisteren stonden twee kerels dicht bij mij op u te 'wachten. De eene was die kerel in 't bruin hij heet Stravey, een echte straatschurk, een ruwe bonker, een kerel, waarvoor je moet oppassen, een zuivere haai, als u weet wat dat is." „Ja, wel 'ns over gelezen," antwoordde Paula. „Zoo ik ken ze ook, maar niet van lezen of hooren zeggen," ging de man ironisch verder. „De tweede was een kerel met een heel onschuldig gezicht en een stem als een lakei. Stravey noemde hem meneer Host." „Nooit van gehoord," merkte Paula op. „Ik ken ze geen van beiden." „Onthoudt u den naam maar," kwam het antwoord uit het donker. „Host vooral, 't Is wat je noemen kan een persoonlijkheid, maar dan een van de be roerdste soort, 't Lijkt een en al braafheid en voornaamheid, een meneer, die aan liefdadigheid doet en lid van vereenigingen en clubs is en in goeie kringen komt en zoo, maar pas voor hem op. Ik ken geen grooter getijsem dan dien schurk met zijn gladde gezicht." „U bedoelt...." begon Paula. „Neem me niet kwalijk van dat „getijsem"," mompelde de bloemenventer. ,,'t Is geen woord voor dames, nee, maar ik heb de laatste jaren geen gewone, beschaafde conversatie gehoord. Als u maar begrijpt wat ik bedoel." Paula huiverde even dat zinnetje moest natuurlijk beteekenen, dat hij in de gevangenis was geweest, zooals zij dadelijk had vermoed. Koel vroeg zij „Wat heeft dat „getijsem" met de zaak te maken „Alles," was het antwoord. „Host is de man. Hij kent u, en hij stond op u te wachten om u aan Stravey aan te wijzen. Dat heb ik gehoord, toen zij eer gisteren in mijn buurt stonden. Toen u uit den bus stapte, zei Host tegen Stravey dat is 'r. Je weet nu wie 't is, en je laat haar niet meer los. Anders heb je niks te doen. Laat de rest maar aan mij over en aan het meisje." „Meisje herhaalde Paula. „Wat meisje „Hoe weet ik dat gromde de man. „Ik vertel alleen over wat ik die twee hoorde afspreken. En daarmee weet u alles. Stravey volgde u vanaf dat oogen blik als een kwaaie hond, en hij zal ook wel iets van die inbraak weten. Oppas sen dus, vandaag en morgen en 's nachts deur goed sluiten en niet alleen op de stille straten 's avonds. Vraagt u maar niets meer, want dit is alles." „Ik begrijp er niets van," zuchtte Paula. „Ik nog minder." „Maar u wist toch genoeg om te voelen, dat u me moest waarschuwen." „Ik wou dat ik 't niet gedaan had," antwoordde de bloemenventer, maar hij liet er op volgen, voelend dat hij te ruw was geweest: „nu ja, dat bedoel ik - niet. Ik deed 't ineens, zonder nadenken, omdat ik begreep dat u in gevaar was." „Hoe bent u er zoo zeker van, dat ik in gevaar ben bleef Paula aan houden. „Omdat ik Stravey ken en het gezicht van dien Host goed bekeken heb. Zijn schijnheilige tronie kan mij niet bedriegen. Hij is net een type om een ge- wetenloozen kerel als Stravey voor een schurkenstreek te gebruiken. Gaat u nu gerust weg, want ik weet niets meer. Ik heb u gewaarschuwd, omdat ik u niet zoo maar in een of andere val kon laten loopen." Luisterend naar de grove stem in de donkerte naast haar, starend in het grauwe water, werd Paula bang, bang als een alleenstaand meisje in een groote stad zijn kan. Zij voelde de vrees voor het geheimzinnige gevaar koud en drei gend in zich opkomen het scheen haar toe, dat dievenhanden van alle kanten zich voor haar uitstrekten, klauwend en onheilspellend en zij had geen andere hulp dan de waarschuwing van den vreemden bloemenventer, die zelf in de geheimen geen weg wist. Want Paula was nu overtuigd, dat hij zelf haar geen valstrik spande, ofschoon zij zelf niet wist, waarop die overtuiging steunde. Zij vertrouwde hem en zij vond, dat hij haar als gentleman behandeld had het was duidelijk dat hij zich tot allen prijs buiten de zaak wilde houden, maar niettemin had hij haar geholpen en, na lang aan dringen, alles verteld. „Wat moet ik nu doen zuchtte zij. „Ik geloof u, maar 't lijkt alles zoo onmogelijk en angstig. Ik moet iets doen, maar hoe en waartegen „Ik weet het ook niet," ant woordde de man, die geen or blik in het licht was geko „Kent u niemand, die. „Niemand," antwoordde P; „Ik sta alleen ik heb geen familie of vrienden." „Dat is erg," klonk het naast haar. „Dan weet ik niets beters dan dat u naar de politie gaat als u mij er maar buiten iaat. U vertelt van de inbraak en van den man die u achterna loopt, en dan zal de politie hem wel weten te vin den. Hebt u er op gelet, dat hij twee tanden mist en een litteeken aan zijn oor heeft Dat signale ment kent de politie wel. Geen naam noemen, want dan vragen ze hoe u dat weet, en dan kom ik er aan te pas. Dat doe ik liever niet; politiemenschen zijn mijn grootste vrienden niet." Wordt ven olgd). Ofi teUdoot Jfedeiland. Wintermiddag in 't stadspark van Meppel

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 31