I
s
EEN GEHAAKT
VLOERKLEEDJE
De voorste punt wordt
naar beneden geslagen
en vast gezet. Het kapje dragen we voorover
schuin getrokken over het rechteroog. De shawl
is smal in 't midden, en naar de einden breeder.
Onderaan krijgt u de open randbewerking, met de
witte baan in 't midden. Een randje bont, 't zelfde
als voor het mutsje, wordt onderaan gezet.
De shawl is aan beide kanten hetzelfde.
Het alleraardigste mofje bestaat uit twee hand
warmers van zwart fluweel, ruim aangez'et aan een
smallen band van wit fluweel. Iedere handwarmer
bestaat uit een rechten reep van zwart fluweel, een
rechten reep voering en 'n rechten reep watten.
De deelen worden op elkaar gelegd met de watten
er tusschen. De voering en het fluweel maken we
met een inslag naar binnen toe. De reepen worden
genaaid en rond dicht gestikt.
Met veel ruimte komen deze handwarmers nu
aan een smallen middenband van wit fluweel, welke
ook rond doorloopt. Over de naden komt een zelfde
steek voor afwerking als gebruikt voor het mutsje
en de shawl.
Wilt u meer een sportief ge
heel, dan maakt u het garnituur
van geruite stof. Mutsje, shawl
en mofje zetten we dan af met
wollen franje in een afstekende
kleur. D. D. L.
VRIJDAG 26 JANUARI 1934
1 vasten st., 3 losse
st., zoodat in eiken
st. 1 vaste st. komt.
Men haakt in heen-
en weergaande
toeren, en zorgt
ervoor, dat alle
toeren even ver uit
elkaar komen door, wan
neer men in de heen
gaande toeren de boven
ste lus van de steken op
neemt, de onderste lus
daarvan op te nemen in
de teruggaande toeren,
wanneer het werk dus
onderst boven ligt.
Bij het beginnen met 'n
nieuwe kleur haakt men den
lsten vasten st. van eiken toer
in denzelfden st., waarin men
met de vorige kleur heeft opge
houden. Ter voorkoming van
vergissingen zal ik daarom bij
de beschrijving niet het aantal
st. opgeven van elke kleur,
maar het aantal lusjes van 3
losse st.
Wat betreft de benoodigde
hoeveelheid breikatoen ik
zal precies in grammen opgeven
hoeveel ik van elke kleur voor dit kleedje heb
gebruikt, zoodat men kan nagaan of eventueele
resten nog mede voor dit haakwerk kunnen dienen.
Men heeft dan noodig zwart 225 gram blauw
(z.g. „bleu") 85 gram hel groen 140 gram
donker beige 60 gram licht beige 55 gram
licht grijs 60 gram steenrood 80 gram goud
geel 90 gram zacht zalmkleur 50 gram.
De onderste en de bovenste ribbel van den ge-
breiden ondergrond heb ik, evenals den lsten en
den laatsten st. van eiken toer, onbewerkt gelaten
voor 'n omslagje.
Men begint met den zwarten rand, die aan
boven- en onderkant 23 toeren hoog is en aan weers
zijden 6 lusjes breed. Dan volgt 1 blok donker
beige, 19 lusjes breed en 48 toeren hoog. Daarnaast
groen. Men begint met 16 lusjes, waarvan men 48
toeren haakt. Dan springt men in en haakt nog
80 toeren met 10 lusjes,, waarna men weer uit
springt naar den zijkant en nog 24 toeren groen
haakt met 22 lusjes. Boven beige en groen haakt
men met steenrood 16 toeren van 25 lusjes. Dan
springt men in en haakt 64 toeren van 12 lusjes.
Tusschen het zwart van den rand en het rood in
haakt men, met goudgeel, toeren van 12 lusjes
tot aan den breeden zwarten rand toe in het
geheel 104 toeren.
Nu begint men weer aan den onderkant boven
den zwarten rand. Naast het groen haakt men,
met licht beige, 32 toeren van 17 lusjes en naast
het groen nog 32 toeren van 6 lusjes. Naast licht
beige haakt men met blauw 16 toeren van 39
lussen dan, naast het beige, nog 16 toeren van
16 lusjes. Vervolgens springt men in naar den rand
toe en haakt nog 32 toeren van 6 lusjes. Tusschen
het blauw en den zwarten rand in haakt men dan,
met goudgeel, 104 toeren van 12 lusjes.
In het midden boven licht beige en blauw haakt
men nu, met lichtgrijs, 16 toeren van 22 lusjes.
Dan, aan weerskanten boven deze toeren, 16 toe
ren van 6 lusjes. Daarboven weer naar den rand
toe uitspringend, 8 toeren van 12 lusjes, 24 toeren
van 6 lusjes vervolgens weer inspringen, 8 toeren
van 12 en 16 toeren van 6 lusjes. Heeft men beide
kanten zoo ver met grijs, dan worden ze weer
vereenigd door 16 toeren van 22 lusjes, eveneens
met grijs. De ruimte in het midden vult men op
met zalmkleur. Precies in het midden haakt men
'n blokje zwart van 8 toeren hoog en 8 lusjes
breed.
Men begint nu weer links aan den onderkant,
boven 't blauw, en haakt, tusschen blauw en geel,
met groen 24 toeren van 22 lusjes, 80 toeren met
10 lusjes aan den kant van het blauw en nog 48
toeren van 16 lusjes, uitspringend naar den rand
toe.
Tusschen groen en goudgeel in haakt men met
steenrood 64-toeren van 12 lusjes en dan nog 16
toeren van 25 lusjes, uitspringend naar den rand
toe. De ruimte tusschen groen en zwart in den
linker bovenhoek vult men met donker beige
19 lusjes breed en 48 toeren hoog.
Aan den bovenkant rechts haakt men nu nog,
tusschen groen en grijs in, met blauw 32 toeren
van 6 lusjes, 16 toeren van 16 lusjes en 16 toeren
van 39 lusjes.
Tusschen groen en grijs aan den anderen kant
haakt men, met licht beige 32 toeren van 6 lusjes
en dan nog 32 toeren van 17 lusjes.
Het haakwerk is dan klaar. Men haalt nu alle
draden naar den onderkant en knoopt ze daar aan
elkaar of werkt ze af op een andere wijze.
Voor de afwerking van het kleedje verdient het
aanbeveling, de hoeken te voorzien van 'n eindje
loodband ter voorkoming van omkrullen. Het
kleedje wordt dan gevoerd met de een of andere
sterke voering, welke niet mag doorloopen in de
wasch. Men naait het kleedje dan, hier en daar,
nog even door op de voering om het in 't goede
model te houden.
THÉRÈSE.
LI et hierbij afgebeelde vloer
kleedje is 96 c.M. breed en
66 c.M. lang. Het is, op 'n
stevigen gebreiden ondergrond,
gehaakt van Everlasting-katoen
Dus is het onverschietbaar,
goed waschbaar en zeer sterk,
waardoor het uitermate geschikt
is voor slaapkamers, kinder
kamers, ziekenkamers e.a.
Men kan voor het haakwerk
gewone Everlasting-katoen
nemen, ofwel Everlasting met
zijden draad waardoor 't kleedje
nóg mooier wordt.
Voor den ondergrond heeft
men noodig 4 knotten onge
bleekt breikatoen no. 6. Men
zet 118 st. op en breit, met
aluminiumnaaiden no. 21/i, al
door rechts, in het geheel 216
ribbels, dus 432 toeren. In elke
ribbel werkt men nu telkens