Nc 35 VRIJDAG 26 JANUARI 1934 1149
I•■r" *v j":
Oft ids dooi Jledeiland.
Een plekje in Deventer dat niet meer bestaat een
gedeelte van de Oude Haven met gezicht op de
Bergkerk, een hoekje van de koekstad dat met de
hooggelegen erk en de er omheen gegroepte huizen
een buitenlandsch aanzien heeft. Sinds kort is de
Oude Haven gedempt en tot parkeerterrein bestemd.
„Neem wat in voor je zenuwen," antwoordde Host het meisje kon nu
alles verstaan „Marie en ik zijn een halven dag bezig geweest om het kamertje
geluiddicht te maken. En al hoorde zij ons Ze komt hier toch niet vandaan
Paula drukte haar hand tegen haar mond zij klappertandde van angst
en vrees. Moest dat beteekenen, dat zij haar zouden vermoorden
„Alles goed en wel," bromde Stravey ontevreden „ik had haar liever
hier vandaan."
,iDat gaat nu eenmaal niet," hoorde zij Host ongeduldig zeggen „je
weet heel goed dat wij nu niet de stad uit kunnen. Twee dagen moet zij hier
minstens blijven. Luister nu eens naar me en klets niet langer Ze kan de
deur niet open krijgen, en al lukte dat. dan vindt ze jou of mij hier. 's Nachts
blijf ik hier slapen. Een bijdehand meisje dat zoo kan ontsnappen Dat is
dat. Voor anderen hoef je niet bang te zijn, want niemand zal haar missen.
Ze heeft geen familie in Londen, naar haar kantoor heb ik een telegram ge
stuurd, dat zij naar een oom is die op sterven ligt, en haar hospita heeft ook
een boodschap, dat zij plotseling op reis moest. Nou, wat kan er dan in vredes
naam gebeuren? Je weet zelf dat er niemand in de buurt was, toen we haar
in den auto stopten."
De stem van een vrouw werd nu hoorbaar, waarschijnlijk van Marie,
over wie Host had gesproken. Paula hoorde iets bekends in dien klank, maar
zij kon zich niet herinneren, waar of wanneer zij de stem vroeger gehoord had.
„Je wordt vervelend, Stravey," zei de vrouw „je bent bang of je bent
weer aan 't drinken geweest. Laat 't nu maar aan ons over, dan krijg je munt
genoeg om je heele leven te drinken zooveel je wilt."
„Bang!" smaalde Stravey. „Bang? Voor
dat kind niet en voor jouw grooten mond niet
en voor niemand niet. Jullie kunnen kletsen
wat je wilt, maar ik geloof dat het dametje
niet zoo onnoozel is als jullie denken. Iemand
moet haar gewaarschuwd hebben."
„Wie En waartegen
„Weet ik 't gromde de man in 't bruin.
„Maar toch is 't zoo. Waarom liep ze den eersten
keer kalm en gerust voor me uit, en keek ze den
volgenden dag telkens om Vertel me nou niets,
dat ik iets heb laten merken, want nog nooit
heeft iemand geweten, dat ik hem schaduwde.
En toch keek ze gisteren om den haverklap om,
of iemand achter haar liep Wist ze dan wat
of wist ze niks En ik zal jullie nog 'ns wat
vertellen die iemand die haar gewaarschuwd
heeft, heeft ze vanavond ontmoet op de brug."
Host lachte, zacht en smalend. „Heb jij
iemand gezien
„Doet er niet toe," hield Stravey vol. „Je
hoeft niemand gezien te hebben. Er is een uit-
bouwtje op de brug, heeiemaai in he,t donker,
en daar kun je je prachtig verschuilen."
„Onzin," vond Host. „Maar goed, Iaat er
iemand geweest zijn, dan is 't nog geen kerel
waar we bang voor moeten zijn. Anders was
hij wel te voorschijn gekomen om het meisje te
helpen, want dan moet hij toch gezien hebben
dat we haar meenamen."
,,'t Kan iemand van de politie geweest zijn."
„Wat 'n fantasie zei de vrouw. „Een
poiitiekerel die 'n meisje zoo onder zijn oogen
laat ontvoeren Wees wijzerIk snap niet
waarom je ineens zooveel last van je zenuwen
hebt. Geen levende ziel weet wat er aan de
hand is, 't kind zelf niet eens. Wat kan ze dan
aan iemand verteld hebben Ben je nu te
vreden Heb je achter haar aan getippeld van
het atelier naar Jfyiis en van huis naar het
atelier, of niet, en~heb je d'T ooit met iemand
zien praten
„Nee," moest Stravey toegeven, „behalve
dan met dien vent, die met z'n bloemenmand
bij de bushalte staat."
„Toe maar, toe maar," viel Host ongeduldig
uit. „Wou je me wijsmaken, dat die wat van
ons zou weten? De vent is nog te suf om zijn
klanten behoorlijk aan te kijken Gebruik dan
toch je hersens Niemand kèn iets weten."
„Goed, dan zul je gelijk hebben," zei
Stravey onwillig„maar ik ga toch eens op
die brug neuzen."
„Ik zal je niet tegenhouden," antwoordde
Host. „Als je maar zorgt, dat je morgen
ochtend om acht uur weer hier bent, maar
niet vroeger ik moet morgen gewoon om
negen uur op kantoor zijn, maar ik moet ook allen
slaap genieten, dien ik krijgen kan. Morgen moet ik heeiemaai f.iscn zijn."
Herhaaldelijk werd Paula dien nacht wakker, telkens met het angstig
besef van den toestand waarin zij verkeerde, wanneer zij in de inktzwarte
duisternis van haar gevangenis staarde. Na de woordenwisseling van den vorigen
avond had zij gewacht, tot Stravey en de vrouw waren vertrokken en Host,
blijkens zijn regelmatige ademhaling, in slaap was gevallen. Daarna was zij
zelf, uitgeput en geheel gekleed, neergevallen op de matras, die de misdadi
gers bij wijze van bed voor haar op den grond hadden gelegd.
Den laatsten keer dat zij ontwaakte, hoprde zij stemmen in de eetkamer.
Vlug klom zij weer naar haar luisterpost bij den ventilator op het buffet.
Stravey was teruggekomen. op dat bankje van de brug. Wat heb ik
je gezegd Ik was zenuwachtig, hè Nou, hier heb je 't bewijs D'r lag een
bossie violen op de brug, juist in dat uitbouwtje. Zie je wel dat die bloemen-
ploert er geweest is
„Blèr niet zoo," antwoordde Host nuchter. „Wat zegt dat bosje viooltjes
heeiemaai
„Dat-ie er geweest is. De kerel verkoopt toch viooltjes, en niemand anders
dan hij heeft met haar gesproken."
„Weet je dat hij met het kind over ons heeft gepraat en dat hij iets over
ons weet?" vroeg Host.
„Ik kan niet alles tegelijk uitpuzzelen," mopperde Stravey.
„Laat dan hooren wat je wel uitgevonden hebt," drong Host aan. „Ik
moet om m'n tijd denken."