MtrMi.
door Maurice Ledoux
1172
VRIJDAG 2 FEBRUARI 1934
No. 3
(Pft teis dooi Jledeüand
LUNTEREN, DE TOERISTENPLAATS AAN DEN WESTRAND VAN DE VELUWE, IN DEN WINTER
De Man uit Khoefnoen
Bij 't zachte schijnsel van de roodverhulde lampen,
die de cliënteele van monsieur Vauban in een
feestelijke Nieuwjaarsstemnfirg moesten bren
gen, viel het in het geheel niet op dat het colbert
van den pas binnengetreden bezoeker kaal en
vlekkerig was. Alleen wekte het-den argwaan van
den eigenaar van „Du Commerce", dat het jong-
mensch geen overjas droeg.
„Khoefnoen," waarschuwde hij Jean, die met
een hagelwit servet op den arm gereed stond op
den bezoeker af te stuiven.
In het legendarische land van Khoefnoen is
alles bedrog, bluf en valsctft schijn, en monsieur
Vauban was overmatig bezorgd voor zijn duiten.
De bezoeker nam plaats in een der nauwe, afge
schoten ruimten langs de wanden, die met niet te
evenaren fantasie werden aangeduid als „intieme
hoekjes". Hij wierp een vluchtigen blik op de oude
re bezoekers en maakte vervolgens een diepgaande
studie van het menu. Jean hield zich bescheiden op
een afstand en wachtte geduldig. Een wenk deed
hem plotseling toeschieten.
Het jongmensch wees naar het menu. Hij ver
langde een diner van veertig francs, het duurste
dat „Du Commerce" serveerde.
„Een beetje gauw alsjeblieft, en een heele Pom-
mard," besloot hij zijn bestelling. Hij sprak met een
sterk Engelsch accent, hetgeen in „Du Commerce"
als bewijs gold, dat de cliënt solrde was als de
Fransche Bank. Jean boog als een knipmes en
haastte zich naar achter.
„Menu D, een Engelschman," fluisterde hij
monsieur Vauban in het oor.
De eigenaar wreef zich de handen. Menu D
werd maar hoogst zelden besteld, eigenlijk haast
nooit. Het was meer een paradepaardje van mon
sieur Vauban, dat hij te pronk zette, om den bezoe
kers een hoogen dunk bij te brengen van de voor
naamheid van zijn restaurant. In het driejarig
bestaan van zijn zaak was het nog maar tweemaal
besteld, en hij zou niet met volle overtuiging hebben
durven zweren, dat hij er eer mee ingelegd had.
Want de beide heeren, die zich vergast hadden
aan het dure diner, waren nooit meer teruggekeerd,
hetgeen hem wel eens had doen twijfelen, of hij
er niet beter aan deed zijn paradepaardje maar op
stal te zetten.
Monsieur Vauban was een veelzijdig man. Hij
voerde behalve den schepter in de eetzaal ook den
pollepel in de keuken. Met ernst en toewijding
begon hij zich te kwijten van zijn taak. En daarbij
was hij een oogenblik verplaatst in de bekoorlijke
dreven van Khoefnoen, het land van bluf,
bedrog en valschen schijn.
De ordinaire soep van den dag, die tot het diner
van zeven francs behoorde, tooverde hij in weinige
seconden om in „potage spécial" van menu D.
En wijl hij helaas geen schildpad bij de hand had
voor de schildpadsoep, brouwde hij vliegensvlug,
met behulp van vleeschnat, gezeefde bruine boonen
en gestoomd rundvleesch, een mengsel dat er ten
minste op leek.
Bepaald geniaal was de bereiding van den
hoofdschotel. „Reerug met roomsaus" vermeldde
het menu. Volgens de grondwet van het land van
Khoefnoen kon daartoe, bij gebrek aan een ree,
ook nuchter kalfsvleesch dienen, mits ook alweer
volgens die grondwet de smaak ervan een beetje
werd opgefleurd door roode wijnsaus.
Aangezien de Engelsche gentleman niet scheen
te kunnen wachten, totdat hij een ree had gescho
ten, hield monsieur Vauban zich stipt aan de grond
wet. Hij leverde een exquisen reeschotel af, die waar
lijk een verrukking was voor het oog. Met deze
prestaties waren zijn werkzaamheden in het land
van Khoefnoen afgeloopen, en keerde hij hoogst
tevreden naar de cassa terug.
De bezoeker, wiens verwende smaak alleen nog
gestreeld scheen te kunnen worden door een diner
van veertig francs per couvert, liet juist het soep
gerei afnemen. Hij at haastig maar beschaafd en
hij hanteerde vork, lepel en mes met een virtuosi
teit, die zelfs monsieur Vauban bewondering af
dwong. Hij wenkte Jean naar de cassa.
„Een heer, ziet er beschaafd uit," fluisterde hij
hem in het oor.
Jean knikte lang en nadrukkelijk.
„Zonderling, dat die Engelschen altijd iets
bijzonders hebben," ging monsieur Vauban voort.
„Wie loopt er nu in het hartje van den winter
zonder overjas? En dan bij avond, brrr...."
Hij rilde, en Jean rilde mee. Samen bleven zij
tersluiks den bezoeker gadeslaan. De man liet
zich het dure diner uitstekend smaken. Hij scheen
wel uitgehongerd te zijn, want bijna alle schotels
gingen leeg terug. De heele „Pommard" vertoonde
den bodem al ter afwisseling werd nog een halve
„Nuit" besteld.
Monsieur Vauban wreef zich glunderend de