No. 36
VRIJDAG 2 FEBRUARI 1934
handen. Er zaten minstens vijftig francs winst
aan dien klant. Met eiken dag zoo'n paar klanten
mocht de crisis zich gerust tot in eeuwigheid rek
ken
De gast schoof eindelijk met een voldanen zucht
het dessertbord van zich af.
„Breng me nog een koffie, ober," verzocht hij,
toen Jeap afruimde. Hij greep tegelijk in zijn bin
nenzak. „En wat sigaretten," liet hij erop volgen,
de hand terugtrekkend.
Jean bediende hem als een vorst. Bij de cassa
teruggekeerd, ving hij een wenk op van monsieur
Vauban.
„Leg maar tien francs op de „Pommard" en vijf
op de „Nuit"; hij heeft de wijnkaart toch niet
gezien," fluisterde deze.
Jean knikte en schreef de rekening uit. De ge
wichtige post „Bediening" verhoogde hij van 10 tot
20 procent, en wachtte berustend de gevolgen af.
De bezoeker scheen eindelijk van plan heen te
gaan. Hij wenkte Jean en vroeg de rekening.
„Honderd en tachtig francs, monsieur," zei
Jean, de nota op het tafeltje deponeerend.
De Engelschman wierp een vluchtigen blik op
het eindbedrag. Hij knikte en legde zonder een
woord te spreken een bankbiljet neer. Jean fronste
de wenkbrauwen het was een Duitsch biljet
van duizend mark.
„Een oogenblik, monsieur, ik kan het niet wisse
len," sprak hij, terwijl hij naar de cassa liep.
Monsieur Vauban zat er -al even verlegen mee
als hij. Hij keek naar den datum van uitgifte.
En onmiddellijk bekroop hem een angstig voor
gevoel. Het biljet was van 1920, dus uit den tijd,
toen honderd van deze biljetten nauwelijks een
halve stuiver waarde hadden.
„Dat ding is waardeloos, Jean vraag eens of hij
met niets anders betalen kan," viel hij ontdaan
uit.
Jean ging gewillig terug. Monsieur Vauban,
ernstig bezorgd voor zijn dierbare francs, bespiedde
hem vanachter de cassa. Hij zag den vreemdeling
bevestigend knikken en ontkennend het hoofd
schudden, daarna de schouders ophalen en weer
knikken en schudden. Maar het waardelooze bank
biljet bleef op tafel liggen en werd door geen ander
vervangen
Hij dacht plotseling aan zijn argwaan, toen hij
den bezoeker had zien binnenkomen zonder overjas.
Was hij misschien werkelijK een man uit Khoef-
noen Een schurk, die erop uit was misbruik te
maken van het vertrouwen, dat zijn beschaafd
voorkomen inboezemde Een parasiet, die hier
op lef zijn honger had gestild
Monsieur Vauban herinnerde zich, hoe graag
en haastig de man het-copieuze diner verorberd
had. Natuurlijk, de schurk was uitgehongerd ge
weest. En nu hij zich oververzadigd had en zich
daarbij nog een half stuk in zijn kraag had gedron
ken, probeerde hij hem bovendien nog op te lichten
met een waardeloos bankbiljet....
Hij dacht uit zijn vel te springen van woede. Hij
kwam achter de cassa vandaan en liep driftig de
zaal in. De man uit Khoefnoen zou er niet zoo
gemakkelijk afkomen als hij misschien hoopte
indien hij de rekening niet tot den laatsten centime
betaalde, liet hij hem onmiddellijk arresteeren.
„En beet hij Jean toe.
„Ik geloof niet dat hij me begrijpt, monsieur,"
gaf Jean hoofdschuddend ten antwoord. „Hij schijnt
me maar half te verstaan en wijst telkens naar het
bankbiljet."
,,'t Is er een uit Khoefnoen, wat ik je zeg," brom
de monsieur Vauban nijdig. Hij trad voor het tafel
tje en nam den vreemdeling, die hem rustig en
uit de hoogte aankeek, met een onderzoekenden
blik op. En opnieuw werd hij gesterkt in zijn
overtuiging, dat hij fluiten kon naar zijn duiten.
Iemand met zoo'n oud colbert kon onmogelijk
een rekening van honderdtachtig francs voldoen.
„Wilt u mij eens even volgen, monsieur vroeg
hij boos.
Zijn woorden gingen vergezeld van een gebaar,
dat onmogelijk kon worden misverstaan. De be
zoeker stond onmiddellijk op en nam het bank
biljet van de tafel af. Hij scheen meer verbaasd
dan verontrust en maakte zeer zeker niet den indruk
van een betrapt oplichter. Monsieur Vauban ging
hem voor naar zijn kantoortje en sloot de deur.
„Ziezoo, monsieur, nu wil ik wel eens hooren of u
van plan bent mijn rekening te betalen," viel hij
scherp uit.
De Engelschman toonde hem het Duitsche bank
biljet. In zijn blik verscheen plotseling een lichte
onrust. „Valsch, m'sieu vroeg hij in gebrekkig
Fransch.
Monsieur Vauban was een oogenblik van zijn
stuk gebracht. Speelde die kerel nu comedie of
moest hij hem ernstig nemen
„Nee, niet valsch, maar waardeloos," antwoordde
hij een beetje beleefder. „Waardeloos, geen cen
time waard, niets, nietsbegrijpt u me
De blik van den bezoeker dwaalde door het
vertrek, alsof hij naar een verstaanbaar antwocrd
zocht. Naar zijn gelaatsuitdrukking te oordeelen,
was hij geheel verslagen.
„Nee, begrijp niet, m'sieu," sprak hij eindelijk,
krachtig het hoofd schuddend. „Ontvangen van
kapitein van „Brandenburg". Afgemonsterd in
Havre. Wilt u even laten vragen wat dit waard is
Hij sprak meer Engelsch dan Fransch, maar
monsieur Vauban begreep hem. En plotseling begon
hij te twijfelen of hij het wel bij het rechte eind
had. Zijn bezoeker was zeeman en pas afgemonsterd
van een Duitsch schip. Dat verklaarde veel, zoo
niet alles. Het kale colbertje en het Duitsche bank
biljet kwamen hem nu zoo verdacht niet meer voor.
Het was lang niet onmogelijk dat hij zich vergiste
't was immers ondenkbaar, dat een scheepskapitein
zijn personeel zou betalen met waardeloos papier
„Geeft u mij dat biljet maar, dan zal ik eens laten
informeeren," besloot hij plotseling. „Wilt u even
wachten, monsieur
De bezoeker knikte en monsieur Vauban verliet
het kantoortje. Drie minuten later keerde hij er
terug. Nog meer opgewonden dan zooeven.
„Waardeloos, absoluut waardeloos, monsieur,"
bracht hij er driftig uit. „Zeg me maar heel vlug
heeft u ander geld, francs, ja of nee Als u niet
betaalt, bel ik de politie op."
Het woord politie scheen den bezoeker te kwet
sen. Hij wierp monsieur Vauban een kouden blik
toe en haalde tot diens stomme verbazing een aan
tal honderd-francsbiljetten te voorschijn. Zonder
een woord te spreken legde hij er twee op tafel
en wendde zich naar de deur. Hij vroeg zelfs geen
geld terugnog voor monsieur Vauban tot be
zinning gekomen was, had hij de zaal reeds verlaten.
„Als ik mij ooit grondig vergist heb, is het nu,"
mompelde hij beschaamd tot Jean. „Ik was beslist
overtuigd dat het er een uit Khoefnoen was en toen
hij me betaalde en zoo uit de hoogte keek, wist
ik heusch geen raad met mezelf. Het is jammer van
zoo'n goeien klant, we zien hem natuurlijk nooit
meer terug."
En met een spijtigen zucht besloot hij „Het is
zonderling, Jean, dat is nu de derde klant voor
reerug en roomsaus, dien we verliezen...."
Toen hij een paar uur later zijn overjas uit een
kleerkast in zijn kantoortje nam, miste hij zijn
portefeuille. Er zaten achttien biljetten in van
honderd francs, waarmee de man uit Khoefnoen
aan den zwier was gegaan.
KUSTVISSCHERIJ OP HARING AAN HET NOORDZEESTRAND