ZcMtote katten hengen geluk
DOOR CH. RAAYMAKERS
1178
VRIJDAG 2 FEBRUARI 1934
No. 36
John Macking had zijn zware zeelaarzen aan
getrokken nu streek hij met zijn groote, bruine
hand de kat over haar rug. John was als zijn
hand groot en sterk en zacht, ofschoon er tijden
waren, dat diezelfde hand een vuist werd, gewel
dig, en vlug gebruikt.
„Zwarte katten brengen geluk, Jenny," zei hij
tot zijn knappe, jonge vrouw, druk bezig met haar
naaiwerk.
De naald bleef plotseling steken. „John," zei ze,
„als een zeeman praat van geluk, is er iets bijzon
ders op til dus wat bedoel je
„Niets," was het antwoord, „niets dan wat ik
zeg een zwarte kat brengt geluk en onze Tib
is zwart." Zich bewust van den scherpen blik,
dien zijn vrouw op hem wierp, streelde John
Macking de kat op zijn knieën, en begon een deun
tje te fluiten. Jenny leunde plotseling ver voor
over in zijn richting. „John," fluisterde zij „ik
geloof, dat je weer wilt gaan smokkelen."
„Smokkelen herhaalde John. „Wie ik,
kind Zijn blauwe oogen keken haar zoo on
schuldig aan, dat haar vrees bevestigd werd.
„John," ging zij door „je logger ligt klaar in de
baai. Ik weet het. Waar moet je met hem heen,
John
„Kom, kom, Jenny, waarom zoo zenuwachtig?"
„Waarom ligt je logger klaar, John Nee, 't
geeft niets of je me al streelt, als je niet de waarheid
zegt. Ik geloof dat je weer wilt gaan smokkelen,
terwijl je me zoo stellig beloofd hebt, het niet meer
te doen. En de kommiezen letten zoo op je John,
ga je nu weer
„Nou ja, ach, nog één keer, kind één keer nog
maar."
„En je hebt me zoo vast beloofd...."
„Luister, Jenny laat me nu eens even vertellen,
hoe de zaak in elkaar zit," zei John, niet op zijn
gemak onder haar verwijten. „Hall Valler's boot
moet gerepareerd worden, weet je. En omdat
hij vannacht een lading moet halen...."
„Ga jij in zijn plaats, John
„Wel nee, kind. Hall komt bij mij, in mijn logger.
We zijn nog oude vrienden. Ik kon het hem niet wei
geren, en ik bestuur liefst mijn eigen logger daar
om, begrijp je, Jenny, gaan we vannacht samen.
Maar ik heb Hall gezegd, dat ik dan nooit
„Maar, John, als ze je pakken! Tom Mings is
pas officier van de douane geworden hij scharrelt
hier geregeld in de buurt."
„Ach, kindlief, dat is, omdat jij zoo'n knap
vrouwtje bent."
„Doe niet zoo dwaas. Hij verdenkt je."
„Ik heb mijn woord gegeven, Jenny. Hall ver
wacht me. Ik moet gaan. Maar 't is de laatste keer
ik heb 't Hall gezegd. Dan doe ik het nooit meer.
Voor jou."
„Maar John, als er nu eens gevaar is. Veronder
stel, dat Tom Mings hier aan komt
„Nu, weet je wat, kindlief Als je denkt dat
er gevaar is, til je het gordijn op van het raam aan
den zeekant. Ik zie het licht dan 't is voor mij
een teeken, dat er gevaar is, en ik laat de heele
affaire schieten. Nou gerust, Jenny
„Goeden avond, mrs. Macking, goeden avond.
Is John niet thuis
„Nee, mr. Mings. John is een boodschap doen in
het dorp."
„Ach zoo. Dus dan kan hij niet samen zijn met
dien smokkelboef Hall Valler. Die moet vannacht
hier ergens in de buurt een lading probeeren te
smokkelen. U heeft geen bezwaar, als ik en Job
hier je hoed af, Job, voor madam als ik en
Job hier even blijven zitten en u gezelschap houden?"
Tom Mings, officier van de koninklijke douaniers,
schitterend in zijn nieuwe uniform, legde zijn mooie
pet tusschen de lamp en de vaas met bloemen
op het tafeltje voor het raam aan den zeekant,
ging er zelf naast zitten, en beduidde den ander
hetzelfde te doen. Beangst onder zijn borendelT
blik boog Jenny zich diep over haar naaiwerk.
„Mrs. Macking," zei Mings plotseling „u ziet
bleek, erg bleek."
„Ik dat ben ik altijd, mr. Mings," antwoordde
zij haperend. Zij wierp een wanhopig verlangenden
blik naar de lamp, wier licht haar John van de ver
schrikkingen van gevangenis en deportatie kon
redden, indien ze slechts dat gordijn kon bereiken
en oplichten. Maar tusschen haar en dat redmiddel
torende de hooge, krachtige gestalte van Tom
Mings.
„Wel, madam," vervolgde hij, haar met zijn
groote, ronde oogen aanziend „ik mag u wel het
compliment maken, dat die kleur u goed staat
Jenny Macking naaide door, zoekend naar een
middel, hoe dat gordijn te bereiken, en het op te
lichten, al was het maar voor een oogenblik. Het
was op dit oogenblik, dat Tib, de groote, zwarte
kat, lui opstond, zich rekte, geeuwde, langzaam de
kamer overstak en op de knie van den officier
sprong. Maar mr. Mings, denkend aan zijn nieuwe
uniform, duwde de kat prompt terug. Tib staarde
naar hem op met wijdopen oogen, zwaaide ver
ontwaardigd met haar staart, en sloop terug naar
haar hoekje.
„Wel," zei mr. Mings, zijn snuifdoos uithalend,
„van smokkelen gesproken, mrs. Macking...."
„Ik spreek daar niet over," zei Jenny, beangster
dan ooit.
„Wel nee, madam maar ik doe het. Want,
moet u weten, er is gisteren een wet in het Parle
ment aangenomen, waarbij smokkelen tot een
halsmisdaad wordt verklaard."
Jenny kon maar half een kreet onderdrukken.
„Wat zei u, madam
„Niets. Ik prik mijn vinger," antwoordde zij.
„Dus begrijpt u wel, madam, als we iemand
betrapten, die smokkelde zeg vannacht nu,
dan kon die op een heel zware straf rekenen. Wie
weet wat er zou gebeuren als afschrikwekkend
voorbeeld."
Ziek van ontzetting sloot Jenny haar oogen.
Dat gordijn 1 Zij moest het oplichten, hoe dan ook.
Een groote mot fladderde door de kamer, ritse
lend tegen muur en zolder. Tib, de zwarte kat,
stond op, keek haar na met ronde oogen.
„Wat, mrs. Macking, wordt u niet goed
vroeg Mings. „Job, haal een glas water...."
„Nee," zei Jenny flauw. „Nee," zij liet haar
naaiwerk vallen, stond op, wanhopig, haar bran
dende oogen gericht op het gordijn.
En toen sprong Tib op de tafel, want de mot
fladderde rond de lamp. Van de lamp cirkelde zij
naar het gordijn en weer sprong Tib op, in haar
vaart de vaas met bloemen omgooiend. Het insect
missend, sloeg zij met zijn klauwen in het gordijn,
bleef een oogenblik heen en weer zwaaien terwijl
Mings de lamp tegenhield, klonk een scheurend
geluid, en Tib en gordijn vielen met een smak op
den grond.
Jenny Macking zonk terug in haar stoel, stortte
een dankgebed. Want het lamplicht scheen vol
door het onbedekte raam naar buiten. Haar John
was gered.
„Geschrokken, madam vroeg Mings, de lamp
loslatend. „Geen wonder. Die kat van u had het
huis wel in brand kunnen zetten. Ach, en zij heeft
uw mooie vaas gebroken, en bewaar me kijk
eens hier 1"
Tom Mings hield zijn mooie, nieuwe, goud-om
boorde pet omhoog, druipend van het water.
„Kijk toch eens aan," gromde hij. „En dan zijn
er nog idioten, die beweren, dat zwarte katten
geluk brengen
'ÈWl.