Een gedeelte van de vangst:
snoek, snoekbaars, baars en karper.
Jacob, de nestor van de familie.
Een taaie, geharde kerel. Er is
niets in zijn houding, dat den zwa-
ren arbeid verraadt, dien hij zoo
juist achter den rug heeft. Hij
wordt op den voet gevolgd door
zijn zoon Jan, die, te oordeelen naar
zijn blozende kaken, eveneens de
beproevingen van het vak met suc
ces doorstaat. Als hij des Zater
dags even stevig zijn scheermes
door de stoppelvelden der dorps
bewoners zwaait, zooals hij van
daag met zijn bijl het ijs onder
het mes neemt, dan hebben de
klanten geen klagen. Ter onder
scheiding van „Jan de Benjamin"
zullen we hem hier „Jan de bar
bier" noemen. Inmiddels hebben
de visschers de lijnen geheel ge
vierd, waarvan de uiteinden aan
de onder- en bovensim van de
zegen zijn vastgeknoopt. Tus-
schen deze beide simmen bevindt
zich het net. Aan de bovensim
om de bijt en tillen met vereende krachten den buit
op het ijs. Zilverachtige voorns, baarzen met fel-
roode vinnen, snoeken, snoekbaarzen en goudbruine
karpers, het is een feest van kleur en glans. De vis-
schen worden gesorteerd en in manden op de sleeën
geladen. De vangst is dit keer niet meegevallen.
Ruw geschat bedraagt zij honderd pond voorn,
twintig pond snoekbaars, vijftien pond karper,
enkele baarzen en een paar snoeken. Daarvoor
zijn zes mannen gedurende meer dan vijf uren in
de weer geweest. Als we dan nog denken aan de
pacht, het aanschaffen en onderhouden van het
materiaal, dan komen we tot het besluit, dat het
lang niet altijd rooskleurig is achter de schilder
achtige schermen van het visschersbedrijf.
„Het is ohder water ook al crisis," mompelt
een der visschers.
„Een volgenden keer zullen we gelukkiger zijn,"
zegt een ander. Een antwoord, dat van een der
mooiste visschersdeugden getuigtHet vertrouwen.
Den volgenden avond vergasten wij ons aan
eenige snoekbaarzen, een attentie van de familie
van Nieuwkoop, die ons de zekerheid geeft, dat
de Hollandsche zoetwatervisschen geheel en al de
propaganda verdienen, die tegenwoordig voor ze
gemaakt wordt.
als een tiptop conferencier voor een onderhoudend
intermezzo te zorgen.
„Op een keer was de zegen zoo zwaar, dat ik
dachtd'r zit vast een wallevisschie of een haai
in. Ik aan het trekken en trekken. En wat denkt
u, dat er boven kwam Een paar achterwielen
van een ouwe ford 1"
„Jammer dat 't geen achterwielen van zilver
waren, Jan 1" merkt een toeschouwer op.
„Nou," zegt Jan met dezelfde onverstoorbare
kalmte als waarmede hij het net optrekt. „Ik had
dien dag nog meer geluk, want even later ving ik
eenkinderwagen
„Was het kindermeissie er nog bij informeert
een collega met belangstelling.
Jan trekt een spijtig gezicht.
„Wie we'et, Jan, ook de sprookjes worden tegen
woordig werkelijkheid en na de zeeslang zijn nu
misschien de zeemeerminnen aan de beurt. Wie
kan voorspellen of er vandaag of morgen niet zoo'n
juffer uit de Kagerplassen opduikt
De laatste loodjes komen in zicht en zij wegen
ook het zwaarst. Het is prachtig, de mannen
zoo fojsch en regelmatig te zien trekken, terwijl
zij de oogen strak op het net gevestigd houden.
Het glanzende ijs, het plassende water, de blanke
zitten de drijvers of dobbers bevestigd en aan de
ondersim zijn eenige steenen gebonden. Nu be
ginnen de visschers met het schieten van de zegen.
Dat is het te water laten van het net. Terwijl Dirk
de zegen in de bijt schuift, trekken de andere
visschers haar aan de beide lijnen onder het ijs.
De kurken drijven met de bovensim tegen den
onderkant van den ijsvloer. De steenen trekken de
ondersim naar den bodem van het meer, zoodat
de onderkant van de zegen door de modder snijdt.
De visschers zijn dus nu feitelijk begonnen met
een muur van netwerk te zetten tusschen den ijs
vloer en den bodem van het meer. Op de afbeelding
zien wij „jan de Benjamin" en zijn broer Fiet,
terwijl zij aam de lijn het net, dat zich onder het
1 ijs bevindt, voortsleepen. Zij staan „op scherp"
i om niet uit te glijden, want er moet flink getrokken
worden en in lustige maat laten zij hun klompen
klepperen op het ijs. Het is een vroolijk geluid,
dat een eind verder beantwoord wordt door het
tweetal, dat het andere einde van de zegen voort
trekt. Ten slotte ontmoeten de lijnen, waaraan de
simmen zitten, elkander weer in een breede bijt,
waaruit straks het net zal worden opgehaald.
Langzaam worden de lijnen ingepalmd en dan
zien wij spoedig aan de linker- en rechterzijde van
de bijt de simmen bovenkomen. De zegen heeft
nu onder het ijs zoo ongeveer den vorm aange
nomen van een groote lus en vrijwel alle visschen,
die niet door de mazen kunnen ontvluchten, zitten
opgesloten. Op dit oogenblik worden de klomp
laarzen, baggerlaarzen, leeren voorschoten en
hamen van zeildoek aangetrokken. Zij beschermen
de visschers legen het ijskoude water, dat van de
zegen druipt. Na deze korte pauze wordt het werk
weer hervat. Hoewel vier sterke mannen uit alle
macht trekken, vordert de arbeid in een traag tem
po. Zoo nu en dan hangen er groote brokken hout
en stronken van boomen en struiken in het net.
Er komen ook stukken oud roest en leege con-
servenblikjes boven. Aandachtig en stil turen wij
naar het net.
Jan de Benjamin verbreekt nu de stilte, om
De zegen wordt ingehaald.
De buit komt boven.
De zegen wordt onder het ijs voort
getrokken.
druppels, die glinsteren aan de zwarte
mazen van het net, de statige
bewegingen van de visschers en heel
deze monumentale groep bij de
vederachtige boschjes in den zilver
grauwen deemsterer zweeft een
fijne illusie om heel dit tafereel. De
figuren van de visschers, vooral de
gestalten van de ouderen, zooals oom
Jacob, bezitten een oerkracht en een
sterk karakter, die er niet toevallig
en toch zonder opzet in gegroeid
zijn. De elzen behooren bij de riet
oevers, de nevel bij het waterland en
'de visschers behooren bij hen allen te
saam. De volkstraditie, de familie
traditie spreken mede in hun stoere
menschelijkheid. Laten wij voor dit
bezit onze spreekwoordelijke zuinig
heid, als goede Hollanders, trouw
blijven. De humor parelt hier even
als de visch. De atmosfeer schenkt
poëzie en het visschersleven geeft
ons uit zijn epos een stevige midden
moot te verorberen
De laatste acte heeft zich ingezet.
De visschers halen de ondersim
wat vlugger in dan de bovensim,
zoodat de zegen steeds meer den
vorm aanneemt van een zak en reik
halzend zien we het oogenblik tege
moet, waarop het laatste gedeelte
van het net zal worden opgetrokken.
Als groote, vreemde torren met twee
lange, dunne pooten komen over de
vlakte een paar prikkers op hun
kleine priksleeën aanglijden. Met hen
vormen wij een gering, maar dank
baar auditorium.
De mannen scharen zich in een kring