HET EINDE VAN EEN SCHRIKBEWIND door Judson Philips 1276 VRIJDAG 23 FEBRUARI 1934 No. 39 Met stijve ledematen was Jim Tulley uit de postkoets gestapt, en bezichtigde het stadje Dalton met niet geringen weerzin. Zijn eerste probleem was, huisvesting te vinden, en een vluchtige blik op het uitwendige van het hotel was genoeg geweest, om hem te doen besluiten, daar in geen geval zijn intrek te nemen. Zijn verblijf in Dalton zou waarschijnlijk van vrij langen duur zijn hij moest dus een onderdak zien te vinden, dat naar zijn genoegen was. Maar uit het Dalton-hotel kwam nu reeds, midden op den dag, een afgrijselijk rumoer. Dat was in ieder geval niets voor hem. Het zou wel het beste zijn, McGuire op te zoeken, den agent der maat schappij, en hem inlichtingen te vragen. Maar nu hij vóór het hotel stond, kon hij het heele stadje overzien, want het bestond uit één lange straat, en voorzoover hij kon waarnemen was zijn vooruitzicht niet erg bemoedigend. Jim's gepeins werd plotseling afgebroken door den knal van een revolver in de gelagkamer van het Dalton-hotel. Bijna onmiddellijk begon er een wilde uittocht uit het hotel, door deuren en door ramen. „Rooie Slade is dronken 1" werd er geroepen. Jim bleef staan, waar hij stond wist niet, wat hij doen moest. „Rooie Slade is dronken 1" Er sloeg een vlaag van revolverschoten en kreten uit het hotel naar buiten. „Rooie Slade is dronken 1" Die roep plantte zich voort van mond tot mond. Mannen holden om een schuilplaats te vinden. Moeders gristen haar kinderen naar binnen, die aan 't spelen waren op den stoffigen weg. De postiljon, die met een groepje leeg- loopers had zitten praten, gaf zijn paarden de zweep en ratelde de straat uit. Toen werd Jim onverwachts bij den pols gegrepen en met halsbrekende snelheid meegesleurd door de straat. Zijn geleider was een forsche, knokige man met grijs haar. Hij zei niets, maar liep zoo hard, dat Jim's voeten nauwe lijks den grond raakten. De forsche man trok Jim een der huisjes binnen, die de hoofdstraat of liever de eenige straat van Dalton bezoomden, en Jim keek rond in een klein, vierkant vertrek, sober gemeubeld. De man deed de deur dicht en schoof er een grooten houten grendel voor. Toen wendde hij zich naar Jim en bleef staan grinniken, terwijl hij zich het voorhoofd met een vuurrooden zakdoek afveegde. „U leek me een vreemdeling," zei hij. „Ik moest u hier maar eerst naar binnen schuiven, en dan later vragen, of u zin had om mee te gaan." Jim was zoo buiten adem van zijn ren door de straat, dat hij niets kon zeggen. Uit de achterkamer van het huisje kwam een meisje. Zij was heel slank, heel mooi en heel jong, dacht Jim. „Wat is er, vader vroeg zij. „Slade is dronken," was de korte uitleg. Toen sprak hij Jim weer aan. „Dat is mijn dochter Isabel," zei hij. „Mijn naam is Smith." En hij stak de hand uit. Jim greep die en glimlachte. „Ik heet Tulley," zei hij hijgend. „Ik weet niet, wat er aan de hand is, maar ik geloof, dat ik u bedanken moet." Hij wendde zich naar het meisje. „Aangename kennismaking, juffrouw Smith." „Als Slade dronken is, kijkt hij niet, wien hij voor heeft," legde Smith uit. „Wie niet wegloopt, dien schiet hij neer, zonder eerst permissie te vragen. U was een pracht van een schietschijf, zooals u daar voor het hotel stond. „Dan heb ik u waarschijnlijk mijn leven te danken," zei Jim ernstig. O dat beteekent niets," zei Smith. „We kunnen meneer Tulley wel een hapje eten geven, hè, Isabel Hij zal wel geen zin hebben, om weer naar 't hotel te gaan. Of wel, meneer Tulley?" „Absoluut niet," erkende Jim. „Vóór dat kabaal begon, stond ik mezelf al af te vragen, of ik hier niet ergens anders onder dak zou kunnen komen dan in 't hotel." Het meisje, dat nog niets gezegd had, sprak nu vlug „We kunnen u hier wel een poosje bergen, meneer Tulley." Haar vader keek haar even scherp aan toen glimlachte hij. „Dat zou jij zeker wel prettig vinden, hè, schat? Dan kun je weer eens flink over 't beschaafde Oosten praten. Als mijn dochter 't niet erg vindt, dat ze wat meer moet koken, kun je met alle pleizier hier blijven, Tulley. Ik zou niet weten waar je anders heen moest, buiten 't hotel." „Een beetje meer werk vind ik niet erg," zei het meisje. Zij bloosde licht, keerde zich toen om en verliet de kamer. „Ik mag geen misbruik maken van uw gastvrijheid," begon Jim. "o, da's niets," zei Smith glimlachend. Hij ging naar het raam. „Kom eens hier." Jim ging naar hem toe en keek naar buiten. Een grove kerel met fel rood haar kwam slingerend de straat door. Hij had geen hoed op en geen jas aan. Twee leege holsters hingen neer langs zijn beide beenen, en in iedere hand hield hij een rookende revolver. „Dat is Slade," zei Smith. „Als je van plan bent, een poosje hier te blijven, zie dan maar, dat je niet in zijn buurt komt. 't Is een groote schurk. „Waarom arresteeren ze hem dan niet vroeg Jim. Smith lachte luidkeels, met het hoofd naar achter. „Den Rooie arresteeren Hoor eens, jonge man hij is zoo vlug met die twee pistolen, dat geen mensch dicht genoeg bij hem kan komen o'm zijn adem te ruiken, en dat wil wat zeggen, want hij stinkt altijd en eeuwig zoo naar den drank, dat een gezonde kerel er bij neer zou vallen, als hij dichtbij kwam. Er zijn hier in 't Westen een massa kerels, die er gauw op los schieten, maar de Rooie houdt ze allemaal op 'n afstand. Zoo gaat 't nu al twintig jaar." ,,'t Is geen prettig idee, dat zoo'n kerel om een hoekje kan staan om je neer te schieten, maar ik moet hier wat zien te presteeren, en ik ben niet van plan, me door Rooien Slade of door wien ook te laten hinderen." „Als 't niet te vrijpostig is wat kom je hier eigenlijk doen vroeg Smith. „Ik moet toezicht houden op 't werk voor de Shelby-mijn," zei Jim. Smith begon te fluiten. „Nou, man, dan torn je zóó tegen den Rooie op. Hij beweert, dat hij dat land afgepaald heeft vóór die lui van Shelby kwamen, en hij is er razend over. Ik weet 't niet, maar ik geloof nooit, dat je daar heel huids afkomt." „Hoor eens, meneer," zei Jim glimlachend, „de Rooie heeft me nog niet neergeschoten, en ik zal doorzetten, of hij 't goed vindt of niet." Smith keek hem peinzend aan. „Kun je schieten?" vroeg hij. „Nee. Ik zou den breeden kant van een schuur nog niet eens raken, als ik 't probeerde." „Dan zal ik je een goeien raad geven, jonge man. Laat nooit merken, dat je geen pistool hebt en leer er gauw een gebruiken." Isabel had het middagmaal opgediend, en er werd slechts nu en dan gesproken. De oude Smith had het te druk met eten, om veel aandacht aan zijn gast te schenken, behalve om toe te zien, dat die zich behoorlijk bediende, en Isabel had geen zin om te praten, of zij was verlegen dat kon Jim niet uitmaken. Na het eten werd hem zijn kamer gewezen hij besteedde het grootste deel van den middag met het ordenen van zijn papieren en met het bestu- deeren der feiten, die met de Shelby-mijn in verband stonden, om aan 't werk te kunnen gaan, zoodra hij den volgenden dag McGuire gesproken had. Hij voelde zich een beetje ongemakkelijk door het bericht over Slade's belang stelling in het werk. Het was Jim's eerste groote opdracht en hij vond het niet prettig, meer moeilijkheden te moeten trotseeren, dan het werk zelf meebracht. Als Slade zin had, zich ergens mee te bemoeien, moest hij op de een of andere manier onschadelijk gemaakt worden. Na het avondeten ging Smith in zijn stoel zitten slapen, en Isabel ging naar de keuken om af te wasschen. Jim was moe van de reis in de postkoets, en zat nu voor 't eerst op zijn gemak, maar hij voelde, dat hij eigenlijk naar de keuken moest gaan, om het meisje te helpen. Eindelijk stond hij met een zucht op uit zijn stoel en ging. Isabel keek hem met een flauw glimlachje aan, maar zei niets. „Ze zeggen, dat de opvoeding van een man niet compleet is, als hij geen ervaring heeft opgedaan in de kunst van bordenwasschen," begon Jim. „Geef u geen moeite," antwoordde zij. „Ik doe 't altijd alleen." Jim ging op het keukentafeltje zitten en liet zijn beenen heen en weer zwaaien, terwijl hij rookwolken opblies naar den zolder. „Eerlijk gezegd," sprak hij, „kwam ik 't alleen maar aanbieden, omdat ik graag eens met u wou praten. Als u mij de borden laat afdrogen, doe ik wat nuttigs, terwijl ik toch kan blijven zitten." Het meisje wendde zich van den gootsteen af, en veegde met haar arm een lok van haar blonde haar weg uit het gezicht. „U zult het wel vreeselijk onbescheiden van me gevonden hebben, dat ik u voorstelde hier te blijven," zei ze. „Maar ik heb allang naar iemand gezocht, wien ik raad kon vragen, en hier in 't dorp is geen mensch, dien ik voldoende vertrouw, om over mijn moeilijkheid te praten en toch heb ik dringend hulp noodig." „Als ik u op eenigerlei wijze van dienst kan zijn, zal het mij een pleizier zijn. Ik heb uw vader heel wat te danken, zooals u weet." Zij keek hem aan met een paar openhartige blauwe oogen. „U vindt het misschien vreemd, dat ik er niet met mijn vader over praat maar dat kan ik niet. Hij is erg driftig, en.... enfin, u hebt Rooien Slade gezien vanmiddag. Vader zou geen schijn van kans tegen hem hebben.' „Rooie Slade 1 Heeft hij iets met uw vader?" „Nee, maar...." het meisje bloosde, „Slade heeft nogal werk van me gemaakt. Eigenlijk.... eigenlijk wil hij, dat ik.... dat ik met hem trouw en ik kan hem niet uitstaan 1" „Maar u hoeft toch niet met hem te trouwen, als u niet wilt „Als ik 't niet doe, gaat hij ruzie zoeken met vader, zegt hij, en dan Jim ging aan 't fluiten. „Maar zeg, is die Slade dan zoo de baas hier in de stad Is er geen mensch, die hem aan kan Zij schudde het hoofd. „Hij heeft er den schrik in. Er is in 't heele Westen geen mensch zoo vlug met zijn pistolen als hij, en gevoel of geweten heeft hij niet."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 28