door Frank F. Braun 1292 No. 40 H ET vïStwUÖ EERSTE HOOFDSTUK In een der buitenwijken was voor de zooveelste maal weer eens een relletje ontstaan. Men had eindelijk den kruidenier uit de buurt kunnen bewijzen, dat hij een pond rijst slechts met 45U gram uitwoog. Het gevolg hiervan was, dat er twee winkelruiten waren ingeslagen, terwijl de verdere geuite bedreigingen nog weinig goeds voorspelden. Slechts met moeite was de menschenmenigte op straat tot bedaren te krijgen. De onfortuinlijke winkelier verdeelde onder de kinderen zijn geheelen rozijnenvoorraad, teneinde op deze manier de gemoe deren wat milder te stemmen. Van verdiensten kon onder die omstandigheden natuurlijk geen sprake meer zijn. Basilius keerde zijn raam den rug toe. Hij woonde op de eerste verdieping van een huis, dat lag tegenover den winkel met de ingegooide ruiten. Het lawaai op straat had zijn aandacht getrokken. Hij meende echter, dat thans het conflict tusschen leverancier en verbruiker wel weer als bijgelegd kon worden beschouwd. Hij nam den brief op, dien hij reeds verschillende malen met de grootste opmerkzaamheid had overgelezen. Zijn gezicht, dat zooeven nog eenige spanning had vertoond door de gebeurtenissen op straat, die hem overi gens niets aangingen, kreeg nu weer een nadenkende uitdrukking. Dit gezicht bezat de eigenaardige eigenschap, dat het niet de minste aanduiding verschafte omtrent den leeftijd van zijn eigenaar. Wanneer Basilius lachte, zou niemand hem meer dan dertig jaar hebben gegeven en wanneer hij daarentegen ernstig peinzend ofwel toornig voor zich uitkeek, dan zou men hem wel op vijftig heb ben kunnen schatten. Hoe oud hij werkelijk was, verried hij niet, zelfs niet aan zijn beste vrienden. Wat wisten die trouwens in het algemeen van hem af Men kan nu eenmaal met menschen, met wie men moet samenwerken, niet in tè intieme relatie staan. Wil men een leider zijn, dan moet men den afstand bewaren. Niet uit trots Basilius was niet trotsch maar wel uit schrander heid en schrander was hij, dat verrieden zijn koele grijze oogen. Was het niet Alwin Jabusch geweest, die Basilius' blik had vergeleken met dien van een basilisk 1) Maar Jabusch was eigenlijk geen groot menschen- kenner waarschijnlijk had hij bij deze opmerking meer gedacht aan de op vallende woordspeling. Basilius streek den verkreukelden brief glad en bekeek nog eens met alle aandacht het couvert. Poststempel Hamburg. De brief had twee dagen noodig gehad om m Weenen te arriveeren. Och, te Iaat had hij nooit kunnen komen I Dit wist Jabusch en daarom zond hij geen telegram, maar schreef hij hem on middellijk een uitvoerigen brief. Zonderling toeval Alwin Jabusch geraakt in Hamburg en onder het milhoen menschen van deze stad bemerkt hij juist Lena I Lena, die sedert vele jaren uit zijn oog was verdwenen, die destijds onderdook in het groote stadsleven als een ster in de zee. Hoe lang was dit nu geleden Tien, twaalf jaar. Dat Jabusch haar na dien tijd nog herkende, was zonder eenigen twijfel opmerkelijk. En Jabusch had zich met een dergelijk herinneringsvermogen niet van een onverdienstelijke zijde getoond. Hij vouwde den brief zorgvuldig dicht en stak hem in zijn zak. Buiten op straat begon wederom een nieuw tumult, maar hij liet zich hierdoor thans niet afleiden. Hij had zijn besluit genomen, hoewel hij zich overigens nog geen zuiver denkbeeld had gevormd van de manier, waarop hij een of ander met den brief verband houdend plan ten uitvoer zou brengen. Eén ding stond echter vast Jabusch zou hem niet tevergeefs hebben geschreven. Op de schrijftafel stond de telefoon. Hij nam den hoorn van den haak en het zich verbinden. De opgeroepene, Jean Jolly, meldde zich direct. „Hallo,"' sprak Basilius, „je hoort zeker wel aan de stem met wien je spreekt." Hij toonde steeds een zekere terughoudendheid, wanneer het 't noemen van zijn naam betrof. Jean Jolly kwam hem hierin onmiddellijk tegemoet en antwoordde „Spreek maar op, Basil, is er iets aan de hand „Ja, er is zeker iets aan de hand. Ik kan het je alleen niet aan de telefoon vertellen. Kan je onmiddellijk naar me toe komen Er is haast bij. Misschien dat wij nog dezen avond moeten afreizen." Jolly hoestte. Toen klonk het eenigszins benauwd „Vluchten?" „Hoe kom je daarbij I" Dit antwoord klonk barsch, maar tevens gerust stellend. 6 „Maar waar moeten wij dan zoo halsoverkop heen reizen „Naar Duitschland," antwoordde Basilius kortaf. „Dus ik kan op je rekenen, nietwaar „Ja," zei Jolly, „binnen tien minuten ben ik bij je." Jean Jolly was tooneelspeler dit is een beroep, dat men kan blijven uit oefenen, ook wanneer men in jaren niet meer op de planken heeft gestaan Zijn gezicht was oud en gerimpeld. Daar hij zijn haar verfde, glansde het diep zwart. Hij kon zijn voorkomen zeer eenvoudig op verschillende manieren wijzi gen en wel door een hoornen bril of een bril zonder randen of in het geheel I) fabelachtig kruipdier met doodenden blik. geen bril te dragen; waarvan hij leefde, "NT i wist niemand, behalve dan Basilius i en die zweeg. Jolly had toch nog vijftien minuten noodig, voordat hij de buitenwijk bereikte, waar Basilius woonde. Deze ontving hem echter zonder een enkel verwijt te laten,hooren. Zij drukten elkaar de hand. Jolly liet zijn groet vergezeld gaan van een lichte buiging, waarvan Basilius geen notitie nam. „Ga zitten, Jolly. Alwin Jabusch heeft mij een brief geschreven. Hij is op het oogenblik in Hamburg." „Had je hem n/et naar Berlijn gestuurd?" „Ja." Basilius maakte een handbeweging, als achtte hij het beter op deze woorden met in te gaan. „Tenslotte is het nog zoo kwaad niet geweest, dat hij naar Hamburg is gegaan. Je kunt hem altijd ergens op uitsturen de kerel heeft altijd geluk en vindt altijd wat." „Wat heeft hij gevonden, Basil „Een mensch. Je raadt het niet. Mijn nicht ik zou haar tenslotte ook een zuster kunnen noemen woont in Hamburg. Jolly kneep een oog toe. Hij snuffelde even, maar Basilius rook toch niet naar alcohol. Vandaar dat Jolly met eenige belangstelling de vraag stelde: „Ik zie geen enkel verband met het feit, dat jij nog vanavond wil afreizen en de ontmoeting van Alwin Jabusch met een van jouw bloedverwanten in Hamburg. Wat praat je toch eigenlijk „Oh ja," antwoordde Basilius, terwijl hij zich even over het voorhoofd streek. „Daar dacht ik niet aan. Behalve mijn oom heb je niemand anders van mijn familie gekend." En toen Jean Jolly bij deze woorden ontkennend het hoofd schudde voegde hij er aan toe „Dat kan óns tenslotte niet anders dan tot voordeel strekken. Om kort te gaan mijn oom had mij, als kind van zijn overleden broer, bij zich in huis genomen en zijn dochter, de betreffende Lena, groeide gelijk met mij op, zoodat ik haar tenslotte zoo'n beetje als een zuster kan beschouwen. En dat meisje h 1" aJ ee" Vr0UW' is Jabusch in Hamburg tegengekomen! Hij heeft haar herkend - zij hem echter niet. Dat is van groot belang, want nu hangt alles van het verrassende moment af." „Wat ben je toch van plan?" vroeg Jolly. „Wil je h'aar soms dwingen voor ons de huishouding te gaan doen Moeten wij daarom overhaast ver trekken Het gezicht van Basilius vertoonde diepe rimpels „Geen grappen alsjeblieft I Jabusch schrijft mij, wat hij over die vrouw is te weten gekomen. Zij is getrouwd met een consul. Bassenberg heet hij. Consul is meestal een eerebaantje en wordt daarom slechts vervuld door menschen, die niet op betaling behoeven aan te dringen. Dat schrijft jabusch ook. Huis op den deftigen stand, scheepseigenaar en groothandelaar Hij boog zich eenigszins naar Jolly toe en fluisterde dezen met een onheil spellend glimlachje in „Mijnheer de consul Bassenberg zal met ons óók een handeltje doen V' De ander zag hem eenigszins weifelend aan. „Dergelijke aanzienlijke heeren zitten anders over het algemeen nogal vast in het zadel, Basil. Er moet al heel wat gebeuren, wil je ze zoover krijgen, om af te stappen. Of weet Jabusch soms al zooveel, dat er aanleiding bestaat eenigszins optimistisch te zijn „Dat veronderstel ik niet. Maar hij neemt natuurlijk aan, dat we zullen komen. Alleen het noemen van den naam van Lena was mij in dit opzicht eigenlijk al voldoende." Jolly zag den spreker eenigszins wantrouwend aan. „Je moet toch eerst eens vertellen, wat je met dat alles voorhebt. Deze Lena is een pleegzuster van je. Het zal den consul misschien minder aangenaam zijn, dat je niet uit een voorname en chique familie komt, maar tenslotte zie ik niet in op welke manier daaruit een voordeeltje zou zijn te slaan. Bovendien heb je kans, dat zij haar man reeds het een en ander omtrent haar familie heeft verteld en dan zal het dien mijnheer Bassenberg heelemaal koud laten, wanneer jij komt opdagen. J J „Neen, antwoordde Basilius glimlachend en tevens eenigszins voorzich tig. Het voortdurende vragen van zijn bezoeker begon hem te vervelen „Hoe bedoel je dat „neen" Je hebt toch zeker niet een of anderen grooten slag op het oog?" 6 „Zeker En een heel grooten ook 1 Wanneer die consul inderdaad rijk is, dan worden wij het ook. Hij zal een zwijggeld moeten betalen, waarvan ik het bedrag bepaal „En waarom zou hij moeten betalen „Misschien betaalt zij wel. Ik zal eerst Lena gaan opzoeken." „Goed, goed 1 Maar hoe wil je een van hen beiden er toe brengen jou een groot bedrag uit te tellen Alleen omdat Lena familie, een halfzuster van je is Basilius boog zich dicht naar zijn vriend toe. Zijn oogen vertoonden een onheilspellende uitdrukking.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 12