No. 40
VRIJDAG 2 MAART 1934
1293
aangezien de vrouw des huizes zoo goed als nimmer van zijn diensten gebruik
maakte. Er gingen dagen voorbij, dat hij haar zelfs niet eens te zien kreeg,
behalve tijdens de maaltijden, die gemeenschappelijk werden gebruikt. Op
dezen dag echter was de gebruikelijke huisregel geheel terzijde gesteld, aan
gezien Peter, de oudste der beide kinderen, zijn tienden verjaardag vierde.
De consul had zich onmiddellijk na de beurs vrijgemaakt en was naar huis
gekomen.
Men gebruikte de koffie in den tuin, aangezien het een warme, zonnige
dag was. Peter had een paar vriendjes mogen uitnoodigen en de jongens deden
zich te goed aan chocolade en allerlei andere lekkernijen. Toen stelde Peter
voor een bekend spelletje te doen, waarin roovers 'n prinses stelen. De groote,
veel op een park gelijkende tuin met zijn struiken en verborgen hoeken bood
een ideale gelegenheid om een schuilplaats te zoeken.
Het voorstel werd met algemeene stemmen aangenomen. Mevrouw
Bassenberg, de consul en Zerny waren niet zoo goed of ze moesten aan het spel
deelnemen. Mevrouw Bassenberg werd zelfs de hoofdrol opgedragen het
sprak haast vanzelf, dat zij voor prinses moest spelen.
„Jullie moeten mij eenigen voorsprong geven," zei mevrouw, terwijl
zij zich lachende het haar voor het gezicht wegveegde. Zij knikte haar man
toe. „Jij voert de rooverbende zeker wel aan, Rinaldini. Je moet mij beloven
mij niet eerder te zullen volgen dan nadat er een volle vijf minuten zijn ver
streken."
De consul lachte.
„Zerny zal getuige zijn," antwoordde hij. „Over vijf minuten beginnen wij
je te zoeken."
Zij knikte, boog zich even naar haar man toe en fluisterde
„Ik ga in het prieel aan de straatzijde."
De consul wisselde met Zerny een blik van verstandhouding. Ze zouden
de jongens in een andere richting voeren.
Lena Bassenberg verwijderde zich langs het kiezelpad van het huis en
verdween achter een rhododendron-boschje uit de oogen van de achterblijven-
den. Zij haastte zich niet overmatig. Toen zij het prieel bereikte, dat slechts
door een traliewerk van de straat werd gescheiden, waren de afgesproken
vijf minuten nog lang niet om; Zij nam op een bank plaats en wachtte. Weldra
zou de oorlogskreet weerklinken misschien vond Peter haar het eerst of liep
haar jongste zoontje haar recht in de armen. Zonder dat zij het zelf wist, speelde
er een gelukkig glimlachje op haar lippen. Zij keek naar het huis, dat boven het
groen uitstak en wachtte op het signaal.
Naar de straat, die iets lager lag dan de tuin, keek zij niet, anders had
zij den man moeten bemerken, die onder een zwaren boom stond en haar aan
dachtig opnam. Ongetwijfeld zou ze hem onmiddellijk hebben herkend, zooals
Basilius ook haar had herkend.
Basilius overlegde met zichzelf. Zou hij haar aanroepen of zou hij wachten,
totdat er zich een gunstige gelegenhe d voordeed om het huis binnen te dringen?
Misschien liep zij wel weg, wanneer hij haar aanriep. Maar even later verwierp
hij deze veronderstelling, aangezien de schrik haar waarschijnlijk iedere ge
dachte aan wegvluchten zou ontnemen.
Van verschillende zijden weerklonken de luide, uitgelaten kreten van de
jongens. Zij schenen zich door den tuin te hebben verspreid. Basilius aarzelde
nog, maar begreep toen, dat hij zich moest haasten. Vastbesloten stapte hij
op het traliewerk toe teneinde Lena Bassenberg aan te spreken. Hij deed dit
echter niet, want hij bemerkte plotseling, dat er een kleine jongen kwam aan
gerend, die de dame in het prieel zag zitten en reeds van verre uitriep
„Halt, moeder, haltNiet wegloopen Ik heb u het eerst gevonden
De moeder ging staan. De trek van geluk op haar gezicht werd thans nog
duidelijker zichtbaar. Zij liep den jongen een paar passen tegemoet.
„Langzaam, kind, je valtIk zal heusch niet wegloopen 1"
Middag in het oude stadje
„Ze z tillen betalen," sprak hij. „Niet omdat Lena met mij is opgegroeid,
maar'omdat haar vader voor verschillende zaakjes, eenmaal zelfs voor moord,
in de gevangenis heeft gezeten en daarin is gestorven. Ruim tien jaar geleden
zijn wij uit elkaar gegaan. Ik heb geen moeite gedaan om haar weer op te
sporen om de heel eenvoudige reden, dat ik er geen belang bij had. En nu
schrijft mij Jabusch, die haar van vroeger kende, dat hij haar toevallig heeft
ontdekt. Mevrouw Lena Bassenberg ze heeft twee kinderen."
Hij strekte zijn hand uit en schudde Jolly bij den schouder heen en weer.
„Begrijp je nou, waarom ze moeten betalen Jij bent er toch zeker ook wel
van overtuigd, dat het de voorname mevrouw Bassenberg zeer onaangenaam
in de ooren zal klinken, wanneer er wordt gedreigd met onthullingen betref
fende haarvader? Je voelt toch zeker wel, dat zij hierdoor in de kringen,
waarin zij zich nu beweegt, totaal onmogelijk zal worden gemaakt, om nog
maar niet te spreken en dit is misschien wel het voornaamste van de
ontnuchtering, waarvoor de hooggeachte heer consul zal komen te staan."
„Ja," gaf Jolly onmiddellijk toe, „ik begrijp je nu volkomen. Wanneer
reizen wij af
Van bezwaren was bij hem ineens geen sprake meer.
„Nog vandaag. Met den nachttrein."
Beide mannen waren gaan staan. Basilius' vastberadenheid liet niet na
een bemoedigenden indruk bij Jean Jolly te verwekken. „Ik zal me vast reis
vaardig gaan maken," zei hij, en ging naar de deur. „Wij zien elkaar wel
aan het station."
Plotseling viel hem iets in. „Reizen wij over München Moet Robert
Rydegger ook van de partij zijn Hij had den deurknop reeds in de hand.
Basilius zag hem eenigszins verwonderd aan.
„Rydeggerherhaalde hij zachtjes voor zich heen toen schudde hij
echter vastbesloten het hoofd.
„Laten wij dien jongen er buiten houden," antwoordde hij. „Profijt
kunnen wij in dit geval toch niet van hem trekken. Hoogstens verliest hij zijn
hoofd erbij als het ernst wordt."
„Denk je dan, dat wij op tegenstand zullen stuiten
Basilius glimlachte even. „Lena had een meegaande natuur," antwoordde
hij. „Maar wanneer men haar de keel dichtknijpt, dan zal zij zich natuurlijk
verweren. Wat valt er tenslotte anders te verwachten 1"
„Heb je al een vast omlijnd plan, waarnaar wij te werk moeten gaan
",Daar zullen wij het later nog wel eens over hebben," klonk het antwoord
van Basilius. „In den trein zullen wij volop gelegenheid hebben alles nauw
keurig te bespreken."
Gehoorzaam trok Jolly de deur achter zich dicht. Hij liep de trap af en
snel de straat op, als was hij de kruidenier van den overkant, achtervolgd door
een opgewonden menigte. Hij had haasthij moest zorgen op tijd te zijn.
Basilius' laatste woorden hadden al eenigszins ongeduldig geklonken. Basil
zelf stond voor het raam en keek zijn bezoeker na. Hij zag de haast, waarmede
deze zich verwijderde. Zou ik hem misschien te veel hebben verteld, dacht hij.
Was het misschien een beetje voorbarig van hem geweest zijn plannen maar
zonder meer mede te deelen Och, tenslotte zou hij in Hamburg van Jabusch
toch te weten zijn gekomen, waarop zij wilden aansturen. Om zijn mond lag
een harde trek. Zóó bleef hij langen tijd staan.
Op straat was inmiddels een rijwielpatrouille van de politie gekomen,
die er voor zorgde, dat de rust spoedig geheel terugkeerde. Basilius nam hier
nauwelijks eenige notitie van. Zijn blik zwierf over de lagere huizen aan de
andere zijde van de straat en over den Donau, totdat hij den koepel van het
stationsgebouw had gevonden. Toen begonnen zijn gedachten wederom te
werken koel en klaar. Zij rekenden met menschen als met getallen. Binnen
niet al te langen tijd zou moeten worden bewezen of die rekening opging.
In de verte sloeg een torenklok. Hij schrok op. Hoeveel tijd bleef hem nog
over? Een uur? Ruim voldoende. Tenslotte
had hij in zijn leven meermalen oogenblikken
meegemaakt, dat hij overhaast moest ver
trekken, zoodat thans een kwartier meer dan
voldoende was om zich reisvaardig te maken.
TWEEDE HOOFDSTUK
Consul Bernhard Bassenberg woonde
niet in de chique buitenwijk. Dat was
slechts 'n verzinsel geweest van Jabusch in
zijn brief aan Basilius. Jabusch meende, dat
iedere rijke man in Hamburg was verhuisd
naar de moderne villawijk, die aan den
rand van de stad was verrezen. Consul
Bassenberg bewoonde echter met zijn familie
nog een huis in het voorname centrum. De
woning was ruim genoeg om ook aan zijn
privé-secretaris, Zerny, onderdak te kunnen
verschaffen. Wien niet werd verteld, dat
Zerny werkelijk de secretaris van den consul
was, die zou den jongeman eerder hebben
aangezien voor den gouverneur van de beide
kinderen.
Inderdaad besteedde hij zijn vrijen tijd
dan ook geheel aan de beide jongens, waar
toe hij door den consul ruimschoots in
staat werd gesteld. Overdag zat Bernhard
Bassenberg op zijn kantoren in de binnenstad;
eerst 's avonds kwam hij naar huis. Zerny
was al dien tijd aan zich zelf overgelaten,