- %'M No.' 4a VRIJDAG 2 MAART 1934 1295 En zij-breidde de armen uit en ving haar jongste zoontje op als den vinding- rij ksten onder alle roovers. De omarming duurde slechts kort. „Kom," gebood hij op gewichtigen toon. „U is mijn gevangene." En er hielp niets aan, zij moest mee. In vurigen ijver greep hij haar bij de hand en trok haar uit het prieel om zijn „buit" naar huis terug te voeren. Basilius wendde zich van het hek af. Zijn gezicht stond onbewogen en door geen enkelen trek verried hij, wat er in hem omging. Langzaam liep hij de straat uitop den hoek wachtten Jabusch en Jolly. „Heb je haar gesproken?". Basilius schudde ontkennend. „Alleen gezien," antwoordde hij. „Haar jongen heeft een uitstel 0fi idt> dooi J/edeiland. bij het ijssei -veer te Olst. ■gPPJIIBpB Mtó dooi Jledeilcuid. Het oude kasteel van Chartroie de Marnixlaan te Utrecht. van executie voor haar veroorzaakt." Zijn lachen klonk meedoogenloos. Alwin Jabusch, een lange, magere verschijning, knikte begrijpend. „Maar ik had wel gelijk, nietwaar het is Lena toch Basilius zag hem goedkeurend aan. „Ik zag haar vanaf de straat en herkende haar onmiddellijk. Zij heeft mij niet gezien." „Waarom ga je niet naar binnen, zooals je oorspronkelijk van plan was," vroeg Jabusch. „Ik moet haar.alleen spreken. En daarvoor zal ik straks beter de gelegen heid hebben." Gezamenlijk vervolgden zij hun weg. Hij legde hun zijn plan voor. Het was heel eenvoudig en zij waren het er onmiddellijk mee eens, aangezien Basi lius in deze onderneming tenslotte alle risico op zich nam. Tegen negen uur, nadat men nog gezamenlijk aan tafel gegeten had, waren de laatste jeugdige gasten naar huis vertrokken. Om tien uur zond de consul ook zijn beide jongens naar bed. Hijzelf bleef met zijn vrouw en den privé-secretaris in den salon nog wat napraten. Mevrouw Bassenberg was echter vermoeid en toen zij bemerkte, dat de beide heeren een gesprek be gonnen over een zwaarwichtig schaakprobleem, plaatste zij stilzwijgend de kleine speeltafel met het schaakbord en de figuren voor de beide heeren. Zij reikte Zerny de hand, streek haar man even over het hoofd en trok zich terug. De beide heeren bouwden de figuren op. De consul kreeg wit en begon. Zij waren weldra geheel in het spel verdiept en hun eenige bewegingen beston den in een trekje aan de sigaar en het verplaatsen van een figuur. Toen een der bedienden doctor Franz Farrenkorn kwam aanmelden, werd de komst van dezen intiemen vriend bijna als een onaangename stoornis gevoeld. Zij onderbraken het spel. Bassenberg ging den laten bezoeker tegemoet. Farrenkorn was advocaat en notaris. Hij woonde in dezelfde straat en was één der beste vrienden van den consul. Zij waren ongeveer van gelijken leeftijd en naderden beiden de vijftig. Het spreekt vanzelf, dat de vrienden niet veel plichtplegingen tegen elkaar gebruikten. Farrenkorn liet zich in een van de leeren clubfauteuils vallen. Hij leed aan een hartkwaal en was daardoor voort durend buiten adem. „Ik zie, dat ik stoor," stelde hij vast. „Maar ik ga direct weer weg. Neen, dank je, Bernhard, ik moet in deze dagen zeer voorzichtig zijn met alcohol gebruik. Mijn hart is in den laat&ten tijd weer erg opstandig. Ik ben maar even binnengekomen om jullie te waarschuwen, dat er een kerel in den tuin rond zwerft. Hij stond op de veranda, hier voor dit raam, en keek naar binnen. Ik ging juist voorbij en riep hem aan. Ik dacht eerst, dat het Zerny was, maar bemerkte toen de verdachte bewegingen, terwijl de kerel bovendien een bril droeg. Ik zag de glazen een paar keer fonkelen." De consul luisterde slechts half. „En wat gebeurde er toen, Franz Farrenkorn bemerkte, dat zijn verhaal hier weinig indruk maakte. Hij besloot dan ook met enkele woor den „Toen liep de kerel weg." „De straat op vroeg Zerny. De advocaat knikte. Hij veegde zich het zweet van het voorhoofd. Zijn avondwandeling kostte hem steeds meer inspanning. „Een vervolging heeft geen doel," zei hij. „Maar je moet toch eindelijk eens een goed, degelijk hekwerk om je tuin laten plaatsen, Bernhard." Bassenberg haalde dé schouders op. „Tegen die tuindieven haalt het toch niets uit. Heb je een hond, dan vergiftigen ze hem en stelen de bloemen evengoed. Die kerel, waarover jij het hebt, maakt morgen waarschijnlijk goede zaken met mijn rozen. De helle Bengalen waren juist opengegaan." Farrenkorn liet zich niet van zijn stuk brengen en sprak met groote overtuiging. ,,De man, dien ik zag, wilde geen bloemen dat zeg ik je." „Wat wilde die man dan „Daar vraag je mij iets, waarop ik geen antwoord kan geven." Farrenkorn stond op. „Wel te rusten," zei hij. „Kan ik door den tuin gaan Zerny opende de deur, die uitkwam op de veranda. Farrenkorn bleef nog een oogenblik bij Bassenberg staan. „Is je vrouw al gaan slapen „Ja, een kwartier geleden." De advocaat wendde zich naar de deur. „Dat is goed," zei hij. „Dan is er tenminste aan de achterzijde van het huis licht. Wanneer iemand werkelijk van plan mocht zijn in te breken, dan wordt hij daardoor wel afgeschrokken." „Ik geloof, dat je spoken ziet!" Farrenkorn draaide zich bij de deur nog eens om. „De man bestond uit vleesch en bloed," antwoordde hij droogjes. Na een handbeweging ten afscheid sloot hij de deur achter zich dicht. „Moeten wij ons zijn waarschuwing nog aantrekken vroeg de consul aarzelend. De secretaris lachte en schudde het hoofd. „Het personeel is nog op, mijnheer. Niemand zal den moed hebben om zich in huis te wagen. Maar als u er op staat, wil ik den tuin wel even rondgaan." De consul maakte een afwerend gebaar. „Dat doet doctor Farrenkorn nu al. Laten wij eerst onze partij maar beëindigen." Zij namen wederom plaats. „Hola," sprak Zerny even later. „Uw dame bevindt zich in een bedreigde positie, mijnheer de consul. Ik geloof zelfs, dat zij bijna verloren is." Hij had geen vermoeden van de onheilspellende waarheid, die in zijn woorden besloten lag. Op dit oogenblik gebeurde het. Basilius en Jolly lagen reeds sedert het vallen van den avond op de loer. Zij zagen door het raam waarbij zij er voor zorgden zelf zoo goed mogelijk onzichtbaar te zijn hoe mevrouw Lena Bassenberg van de beide heeren af scheid nam. Jolly zou dezen observatie-post in den voortuin blijven innemen. Hij moest er voor zorgen, dat de consul zijn vrouw niet al te spoedig volgde. Indien dit noodig was, moest hij desnoods de beide heeren in den tuin zien te lokken om ze op te houden. Basilius verwijderde zich. Hij had het huis goed opgenomen en was ervan overtuigd, dat het hem zou gelukken binnen te dringen. De slaapvertrekken lagen aan de achterzijde op de eerste verdieping. Hij sloop rond het huis het gedempte licht, dat zeer schaars door de gesloten gordijnen naar buiten viel, gaf hem de richting aan. In den tuin zelf was hij volkomen veilig van de straat af kon niemand hem zien. Desondanks ging hij met de grootste voor zichtigheid te werk, verdacht op mogelijke verrassingen. Alles bleef stil. Zou de achterdeur hem moeilijkheden berokkenen Hieromtrent was hij niet geheel zeker, maar zijn materiaal was prima. De deur ging open, alsof zij zoo pas geolied was geworden. (Wordt vervolgd.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 15