door Frnnk F. Braun No 42 11356 U et ver^erug DERDE HOOFDSTUK Een van de hoofdverkeerswegen in 't centrum der stad was opgebroken in verband met verbouwingen van den ondergrondschen spoorweg. Jolly zocht zijn weg over een zandhoop, waardoor hij een hulpbrug vermeed. Het zien van een heer, die hem tegemoet kwam en zoogezegd in den weg lien bezorgde hem een adembeklemmenden schrik. Er bestond geen enkele twijfel hij vergiste zich niet. De forsche gestalte met de kleine blonde snor was Reussing, hoofdinspecteur van de recherche. lollv keek naar den grond. Dat kon niet opvallen, omdat de weg hier zeer moeilijk begaanbaar was hij keek echter wel een beetje al te belang stellend naar beneden. Of had de inspecteur hem reeds eerder gezien Uit wijken was niet mogelijk. Toen zij elkaar rakelings moesten passeeren, kuchte Reussing zoo nadrukkelijk, dat Jolly begreep de zaken nog veel erger te maken door zijn gezicht te blijven verbergen. Hij keek op, groette met goed voorge wende verrassing en nam zijn hoed af. De hoofdinspecteur bleef staan ook hij tikte aan zijn hoed. Kijk eens aan, mijnheer Jean Jolly ook in Hamburg Hij knipoogde den ander vriendelijk toe. „Mag ik misschien vragen „Blijft u lang hier - hebt u zich reeds bij het vreemdelingenbureau gemeld lollv schudde ontkennend het hoofd. „Ik ben nog op zoek naar een kamer, inspecteur ik ben namelijk juist aangekomen. U is de eerste bekende, dien ik tegenkom." Reussing glimlachteopgewekt. Natuurlijk," sprak hij vriendelijk. „Een mensch moet nu eenmaal geluk hebben. Zullen wij nog met elkaar in aanraking komen De voormalige tooneelspeler ontkende verontwaardigd. ,Geen kwestie van, hoe komt u daarbij Is u alleen? Of is mijnheer Basilius ook in de stad?" "ik ben alleen," loog Jolly, „Basilius is in ja, in Budapest gebleven. De politie-autoriteit knikte. „Ik zoek uw vriend niet," sprak hij. „U had mij gerust de waarheid kunnen zeggen." Ten afscheid tikte hij wederom aan den rand van zijn hoed. lollv groette beleefd terug. „Tot weerziens, mijnheer de inspecteur zei hij zonder er bij na te denken. Eerst toen deze woorden eruit waren, vie het hem in, dat hij niets liever wenschte, dan dat deze opmerking niet in vervulling Hij bleef voor een sigarenwinkel staan, deed alsof hij de etalage bewonder de maar keek in werkelijkheid Reussing na, totdat hij er volkomen zeker van was dat deze om den hoek van de straat was verdwenen. Toen eerst stapte hij in een autobus en liet zich naar de buitenwijk voeren, waar zij nog op vrij flinken afstand van de laatste halte in een nieuw bouw woonden. Zij dat waren dan Basilius, Jabusch en hij. Jabusch had de woning op de vierde verdieping „onder de hand" gehuurdI voor acht weken slechts. Officieel wist geen mensch hier iets van het huis was nog lang niet klaar. Gelijkvloers-waren de metselaars nog druk bezig. Op den dag waarop de eigenaar het zou afnemen, moesten de vrienden vertrekken. Zij stelden zich echter voor reeds veel eerder te kunnen verdwijnen "Basilius en Jabusch zaten op stoelen om een ronde tafel. Het vertrek zag blauw van tabaksrook. Bij zijn binnenkomen moest Jolly er van hoesten. Zij hadden hem in het stille huis - de arbeiders waren al vertrokken - reeds lang gehoord en keken dus niet verrast op. Jolly bracht hen echter al heel spoedig uit hun toestand van evenwicht. Hij stapte op de tafel toe en zelf nog onder den indruk van de ontmoeting vroeg hij „Weten jullie, wie er in de stad is?" en toen Basilius en Jabusch hem verwonderd aanzagen, riep hij den naam uit- Reussing 1" Jabusch maakte een beweging, alsof hij zich aan zijn sigaar had gebrand, terwijl Basilius Jolly aan staarde, alsof hij aan zijn verstand twijfelde. „Hoe weet je datwas zijn eerste vraag. Jolly ging eveneens zitten en veegde zich het voor hoofd af. „Ik ben hem tegengekomen," vertelde hij, „jammer genoeg kon ik hem niet meer ontloopen. Wij hebben eenige woorden met elkaar gewisseld. Je weet, dat Reussing altijd zoo'n drommelsche joviale manier van optreden heeft. Hij vroeg ook naar jou, Basil. Hij wilde weten, of je ook in de stad was. Ik ontkende dit natuurlijk en eh hij scheen zich hiermede tevreden te stellen." Basilius legde zijn sigaar weg. „Wat wil Reussing van mij, waarom vroeg hij naar mij Ik word in geen enkele stad gezocht, er is toch geen enkel zaakje tegen mij gaande." „Hij zoekt je ook niet. Hij ver- No. 3 klaarde dit tenminste nadrukkelijk. Hij vroeg zoo maar in het algemeen, of je ook in Hamburg was." Zij zwegen. Jabusch blies onafgebroken groote rookwolken uit. „Dat is een tegenvaller nu die Reussing hier is," mompelde hij afkeu rend. Basilius echter beijverde zich om de terneergeslagen handlangers zoo veel mogelijk op te monteren. „Dat zal ons geen haarbreed van ons plan doen afwijken, merkte hij vastberaden op. „Reussing kan op ons geen vat krijgen, zelfs al probeert hij het." „Nog niet, neen. Maar wanneer je eenmaal met den consul hebt gespro ken, staat het er anders voor." „Consul Bassenberg persoonlijk zal ons in bescherming nemen, antwoord de Basilius. „Mijnheer Reussing zal ik ditmaal eens bewijzen, dat hij toch nog heel wat slimmer moet zijn om ons een spaak in het wiel te kunnen steken. Basilius verzonk wederom in nadenken. Het bleef langen tijd stil. Toen sprak Jolly „Ik ben ook de onderhandelingen begonnen in verband met de pannen- fabriek. Die moet zesduizend mark kosten. Er is ongetwijfeld met die °"der- neming iets niet in orde het is geen geld 1 Wij hebben tot morgenmiddag het voorkeursrecht." Basilius keek op. „Wij koopen haar," sprak hij tenslotte. „Wat de werkelijke waarde is, interesseert mij niet. Probeer de betaling uitgesteld te krijgen of het zoo te draaien, dat wij door het storten van een voorschot het bewijs van eigendom in handen krijgen. Ik heb Pagel, Justus Pagel, dien wij destijds over de grens hebben geholpen, een bezoek gebracht. Hij voelde er aanvankelijk weinig voor, maar toen hij hoorde, dat er verder niets van hem werd verlangd dan mij aan consul Bassenberg voor te stellen en aan te bevelen, willigde hij mijn verzoek in. lk heb Bassenberg vandaag op de1 beurs leeren kennen. Dat ging heel gemakke lijk. Wij hebben later gezamenlijk de consul, Pagel en ik met elkaar zitten praten. Eén dezer dagen zal Bassenberg mij 's avonds uitnoodigen. lk heb reeds gezinspeeld op voordeelige zaken, die hij met mij zou kunnen doen. „Hoeveel moet hij betalen, Basil Deze laatste behoefde hierover niet lang na te denken. Hij zag Jolly aan. „Zesduizend mark, zeg je Dan zal Bassenberg daarvoor zestigduizend willen betalen." D Zij knikten. Op zulke getallen hadden zij niets aan te merken. Basilius had een bedrag genoemd, dat overeenkwam met hun eigen raming. Hij wendde zich tot Jolly. „Ik zou dan maar gauw de zaak met die pannenfabriek in orde gaan bre gen," sprak hij. „Jabusch gaat met je mee als getuige." Een lachje zweefde om zijn mond. nu. „En dan nog iets," vervolgde hij. „Verzend even een telegram. Robert Rydegger moet hierheen komen." Hij sprak langzamer, toen hij de verbaasde gezichten bemerkte van zijn beide metgezellen. „Ik wil mij zoo weinig mogelijk op straat vertoonen, anders heb ik misschien ook nog de kans om Reussing tegen het lijf te loopen. Hij wist natuurlijk dat het voor hem heelemaal niet noodzakelijk was geweest, een dergelijke verontschuldiging te maken. Hij wist heel goed dat hun verbazing niet werd veroorzaakt door het feit, dat zij een opdracht van hem moesten uitvoeren, maar alleen daardoor, dat hij den naam van Robert Rvdegger had genoemd als van dengene, aan wien het telegram moest worden gezonden. Hij schepte er een zeker behagen in hun vragen af te wachten. Hij wilde nog geen volledige opheldering geven, aangezien zijn plan nog niet volkomen vaststond. Alleen één ding was zeker hij zou Rydegger daarbij kunnen gebruiken. Dus moest de man naar Hamburg komen. Met omstandigheden hield hij geen rekening. Jolly sloot de deur, die zij reeds geopend^hadden. „Wat moet die jongen hier doen, Basil vroeg hij. „Ben je van plan om den buit met zijn vieren te deelen Basilius lachte. „Geen sprake van," antwoordde hij. „Rydegger krijgt niets' anders dan een fooi. Ik heb een idee, een idee, dat een goed plan kan worden. Reussing is weduwnaar, niet waar, en zijn dochter woont'bij hem. Zij was destijds in Berlijn zestien jaar. Die geschiedenis is nu drie jaren ge leden. Goed! Dat meisje is dus thans negentien. Een pracht van een leeftijd, zoo echt een periode om allerlei domheden uit te halen en daarom moet Rydegger hier naar toe komen." Hij grinnikte even. „Ik heb natuurlijk niets tegen dat meisje," vervolgde hij. „Maar het kon eens gebeuren, dat KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE. Basilius, Alwin Jabusch en Jean Jolly vormen een triodot besloten heeft misbruik te maken van het feit, dat Lena, nicht van eerstge noemde en gehuwd met den consul Bernhard Bassenberg, dochter is van een man, die (inmiddels over leden) wegens moord inde gevan genis heeft gezeten. Zij willen haar compromitteeren tegenover haar kennissen en haar dreigen het ver leden bij haar man te onthullen. Het drietal vertrekt naar Hamburg, waar Bassenberg met zijn vrouw en kinderen, en een secretaris, Zerny, woont.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 12